Gepubliceerd op 14-03-2021

Zijde

betekenis & definitie

het spinsel van den zijdeworm, waaruit deze zich een cocon vervaardigt. De Z. verschilt vooral hierdoor van katoen, vlas, hennep en wol, dat zij van nature reeds den vorm van een langen en fijnen draad bezit, zoodat het spinnen, waardoor de kortharige grondstoffen van geweven goederen in draden veranderd worden, bij het verwerken van de zijde vervalt.

In de plaats van het spinnen komt in dit geval het twijnen of moulineeren, een bewerking, waardoor verscheidene, door de natuur geleverde draden om elkander gelegd en vereenigd worden, om een draad van grootere dikte en sterkte te verkrijgen. De zijde wordt uitsluitend geleverd door de zijde-rups of zijde-worm, de larve van den zijde-wormvlinder (Bombyx mort). Evenals de overige vlinders ondergaat deze drie gedaantewisselingen; uit de eitjes, die door de warmte uitgebroed worden, ontwikkelen zich rupsen, die steeds groeiende, drie of vier maal vervellen, zich vervolgens met een spinsel omgeven en daarna in een pop overgaan. Bij het inspinnen drukt de rups, door twee openingen aan de onderlip, een taaie kleverige vloeistof uit, die in twee in haar lichaam voorkomende gekronkelde buizen (spinklieren) gevormd wordt. Daardoor worden twee draden verkregen, die op ’t oogenblik dat zij te voorschijn komen, door de rups tot één platten dubbelen draad worden gevormd. Het geheele spinsel, cocon of tonnetje geheeten, bestaat uit een onafgebroken doorloopenden draad; het beschermt de daarin verborgen pop tegen hare vijanden en tegen temperatuurs-veranderingen. De beide draden zijn tot één dubbelen draad vereenigd door een glanzig bindweefsel, de zijdelijm of sericine, die tevens de geheele oppervlakte van de beide draden bedekt en ongeveer 35 pCt. van het geheele gewicht van den cocon vormt (de bast of de gom).

Na verloop van 15 a 20 dagen is uit de pop, die in den cocon aanwezig is, een vlinder ontstaan, die, om buiten den cocon te komen, deze op één plaats bevochtigt met een eigenaardig speekselachtig vocht, waardoor de cocondraden week worden, zoodat de vlinder het spinsel kan ter zijde dringen om te ontsnappen. In de zijdeworm-kweekerijen (coconeries, vereries, magnanrrics) wacht men dit oogenblik echter niet af; de poppen worden in hare cocons gedood, met uitzondering alleen van die, welke ter voortplanting moeten dienen. De draad, waaruit de cocons bestaan, wordt er op de meest zorgvuldige wijze weder afgewikkeld. De belangrijkste soort van vlinders, die zijde voortbrengen, is Bombyx mori, die zich met de bladen van den witten moerbezieboom (Morus alba) voedt. Behalve deze zijn er echter nog verscheidene andere zijdevlinders. De concondraad (ruwe zijde) bestaat dus uit twee draden: de eigenlijke zijde met de daaromheen liggende, uit zijdelijm (sericine) bestaande laag, die gom of bast wordt genoemd.

De eigenlijke zijde bestaat voor de helft ongeveer uit een stikstofhoudende verbinding, fibroïne genaamd, die in scheikundige eigenschappen de meeste overeenkomst vertoont met hoornstof en slijm; het is een zuiver witte, zeer glanzige stof. Het gomachtig omhulsel is gedeeltelijk in water oplosbaar; het wordt gemakkelijk door zeepwater en andere alkalische vloeistoffen opgelost. De bereiding van de zijde, d. i. het afhaspelen van de cocons tot draden, die als garen voor het weven enz. gebruikt kunnen worden, geschiedt door de volgende bewerkingen: het sorteeren, af haspelen, twijnen, titreeren en afkoken. Het sorteeren der cocons (waarin vooraf door verwarming tot 65 a 75° de poppen gedood zijn) moet met groote zorgvuldigheid plaats hebben, omdat alleen gelijkaardige soorten van zijde met voordeel (gezamenlijk verwerkt kunnen worden. Deze bewerking heeft ten doel: het afscheiden van de witte cocons van de gele, en het verwijderen van alle beschadigde cocons, die voor afhaspelen van den cocondraad niet geschikt zijn. Door het afhaspelen der zijde, ten onrechte ook wel eens spinnen genoemd, wordt de draad, die door de rups, terwijl zij zich inspon, tot een hol kluwen opgewikkeld werd, van den cocon afgewikkeld en op een haspel gewonden, zoodat hij in den vorm van strengen wordt gebracht.

De afgehaspelde zijde heet ruwe zijde. Dat gedeelte van den cocon, hetwelk niet afgehaspeld kan worden, wordt tot floretzijde (vlasof floszijde) verwerkt. Dit geschiedt door het rotten, losmaken, kaarden of kammen en spinnen der bedoelde overblijfselen. Deze bewerking is derhalve te vergelijken met het spinnen van katoen en wol; het daardoor ontstaand product is werkelijk zijden garen (gesponnen zijde); het komt onder den naam crescentine, chappe, galette, fantasie enz. in den handel voor. De ruwe cocondraden zijn voor de meeste toepassingen der zijde eerst dan geschikt, als verscheidene draden tot één draad vereenigd zijn. Het vereenigen van verscheidene cocondraden tot één draad, wordt twijnen genoemd.

De voornaamste soorten van getwijnde zijde zijn: de organsien- of kettingzijde, die bij het vervaardigen van de meeste zijden stoffen als ketting wordt gebruikt; zij bestaat uit de beste soort van ruwe zijde. Zij is uit twee draden getwijnd, waarvan ieder uit 3 tot 8 enkelvoudige cocondraden is ineengedraaid. De tram- of inslagzijde wordt voor inslag en voor het vervaardigen van zijden koord gebruikt. Zij bestaat uit de vereenigde draden van 3 a 12 cocons van geringere kwaliteit. De tramzijde is zachter en meer afgeplat dan organsien en geeft derhalve aan de zijden stoffen eerder een gevuld voorkomen, dan ronde draden zouden doen. De naaizijde wordt op verschillende wijzen, door ineendraaiing van 3 a 12 cocondraden verkregen.

De brei- of haakzijde gelijkt op naaizijde, doch is sterker. De fijnste graad der ruwe, zoowel als die der getwijnde zijde wordt aangeduid door op te geven hoeveel een draad van bepaalde lengte weegt. Als eenheid van lengtemaat wordt in dit geval gebezigd 400 oude Parijsche ellen o! 475 M., als eenheid van gewicht de denier of de grein en als gesproken wordt van zijde van 20 greinen, wordt daarmede bedoeld, dat 20 grein van die zijde een draad levert van 475 M. lengte. Bij zijde van 10 grein is de draad, die 10 grein weegt, 475 M. lang; zij is dus bij gelijke lengte tweemaal zwaarder dan zijde van 20 grein en is dus slechts half zoo fijn. Zoowel in ruwen, ais in getwijnden toestand bevat de zijde altijd een groote hoeveelheid hygroscopisch water. Dit watergehalte blijkt niet uit de uitwendige gesteldheid der zijde. Gewoonlijk bedraagt het bij die, welke in den handel voorkomt, 10 a 18 pCt.

Soms echter bevat de zijde niet minder dan 30 pCt. water, zonder op het oog of op het gevoel vochtig te schijnen. Bij een artikel van zulk een hoogen prijs is dit veranderlijk watergehalte een omstandigheid, waarop in den handel nauwkeurig acht geslagen moet worden, daar het aanleiding geeft tot opzettelijk en onvrijwillig bedrog en dus tot onaangenaamheden tusschen koopers en verkoopers, die op den zijdehandel een nadeeligen invloed uitoefenen zouden. Om die reden is het noodzakelijk, dat de zijde geconditionneerd wordt, dit wil zeggen, van elke partij zijde, die verkocht zal worden, wordt een proef genomen, welker watergehalte door daartoe aangewezen personen bepaald wordt. De ruwe zijde wordt, zoolang zij nog niet van de daarop voorkomende zijdelijm bevrijd is, ongekookte zijde genoemd. Deze bekleedende laag is oorzaak van het verschil in kleur der ruwe zijde; zij verschaft haar een zekere hardheid, stijfheid en ruwheid. Voor sommige doeleinden, bijvoorbeeld voor het vervaardigen van buil en gaas, zijn deze eigenschappen gewenscht; in de meeste andere gevallen is het echter noodig, de zijde van deze bekleedende laag te bevrijden, hetwelk door het degounmeeren geschiedt.

Na die bewerking wordt de zijde gekookt of week genoemd; zij bezit dan niet alleen de vereischte zachtheid en den eigenlijken zijdeaehtigen glans, maar ook het vermogen om de kleurstoffen goed in zich op te nemen. De fabricatie van zijden stoffen stemt in hoofdzaak overeen met het vervaardigen van stoffen van katoenen-, linnen- en kamgaren. Bijna altijd dient de organsienzijde als ketting, de tramzijde als inslag. De gemengde stoffen hebben garen van katoen, kamwol, alpaka of mohair tot inslag, terwijl de ketting uit zijde bestaat. Dikwijls bestaat de ketting, of de inslag, of ook wel ketting en inslag beide uit draden, die door vereeniging van verscheidene anderen zonder twijnen gevormd zijn; daardoor verkrijgt het weefsel grootere dichtheid en dikte, zonder dat het een grof voorkomen heeft. De zijden stoffen behoeven in den regel niet geappreteerd te worden; meestal zijn zij geheel gereed, zoodra zij van het weefgetouw komen; zij worden eenvoudig samengevouwen en in een pers glad geperst.

De lichtste soorten van atlas en taf worden echter gegomd en gekalanderd. Op zware zijden stoffen doet men soms (door drukking op de gedeeltelijk bevochtigde oppervlakte van ’t weefsel) golfvormige, glanzige lijnen ontstaan, dit heet moireeren; op fluweelachtige zijden stoffen worden soms door drukking met gegraveerde metalen platen verdiepte of verheven teekeningen gemaakt (persen, gauffreeren). De zijden stoffen worden verdeeld in: effene, gekeperde, gefigureerde, fluweelachtige, gaasachtige stoffen. Tot de gladde of effen stoffen behoort o. a. het taf; deze naam wordt gegeven aan de lichte, geheel uit gekookte zijde bestaande, effen stoffen, welker ketting ééndraads organsien en welker inslag twee a driedraads tramzijde is. Het gros is een dicht, op taf gelijkend weefsel, dat uit buitengewoon zware ketting- en inslagdraden bestaat en derhalve als ’t ware een regelmatig gekorrelde oppervlakte vertoont. Als dunne en dikke draden met elkander afwisselen, heeft het weefsel een geribd voorkomen.

Tot de gekeperde stoffen behooren o. a.: de verschillende soorten van serge, het atlas van satijn en zijn verscheidenheden zooals: enkel-, dubbel-, half- en serge-atlas. Tot de gefigureerde zijden stoffen behooren alle gefigureerde, met blokjes geweven en gebloemde zijden weefsels. Tot de fluweelachtige stoffen behooren: het echt of zijden fluweel (gesneden of ongesneden), het pluis of pluche. Tot de gaasachtige stoffen behooren: het marle, het zijden stramien (borduurgaas), het krip of floers, het builgaas of zijden buildoek, het barège, een zeer lichte, doorzichtige kleedingstof.