Gepubliceerd op 23-02-2021

Muziek

betekenis & definitie

(van het gr. musikê [téchne], lat. [ars] musica), de ,,kunst der Muzen”, de godinnen van zang en dans (in de oudste grieksche mythologie). Met het woord M. bedoelde men dus bij de Grieken, v. wier taal het afstamt, aanvankelijk speciaal de toonkunst, een beteekenis die met de tegenwoordige overeenstemt.

Later rekende men ook dichtkunst, geschiedschrijving en astronomie tot het gebied der Muzen en zoo werd het woord muziek een algemeene uitdrukking voor de kunsten en kundigheden die den geest konden ontwikkelen en beschaven; het woord werd de tegenstelling van gymnastiek, die op lichamelijke ontwikkeling doelde. Thans verstaat men onder M. weer toonkunst, de kunst om door tonen gedachten en gewaarwordingen uit te drukken en op te wekken. Met de natuurkundige wetten der muziek houdt de acoustiek of geluidsleer zich bezig; deze leert dat het onderscheid der tonen berust op verschil in snelheid der luchttrillingen (zie Geluid). De eigenlijke muziekleer heeft drie onderdeelen te behandelen: rhythmus, melodie en harmonie. Onder rhythmus verstaat men in de muziek al wat op de maat en den tijdsduur der tonen betrekking heeft; men onderscheidt een rhytmus die zich aan een geregelde tijdmaat bindt (mensuur), en een zoodanige die zich meer vrij beweegt, en zich geheel overgeeft aan het gevoel en aan den gang der muzikale gedachte. De melodie is de levensader der muziek, de wijze van zegging in de muzikale gedachtenwereld, de melodie kan scherp te voorschijn treden en dan gemakkelijk door het geheugen worden vastgehouden, of wel in de harmonische tonenmassa verborgen zijn. De harmonie, de vereeniging, het doen samenklinken van verschillende tonen, kan in twee deelen worden gesplitst: 1. eenvoudige harmonie, ook wel generaalbas geheeten, wijl zij op de baspartij gegrond is; hiertoe belmoren twee-, drie- en vierstemmige muziek en zang, klavier- en orgelbegeleiding bij het kerkgezang en iedere andere begeleiding gegrond op becijferden bas; 2. meer ontwikkelde harmonie of het contrapunt.Indeeling der muziek

Men kan de muziek in twee hoofdsoorten onderscheiden:

1. M. die wordt voortgebracht door de menschelijke stem of vocale muziek, en
2. M. die wordt voortgebracht met behulp van instrumenten, of instrumentale muziek.

De vocale muziek neemt als de natuurlijke en oudste, als de geestelijk het hoogst staande, uit ’s menschen innerlijk wezen opkomende, de eerste plaats in. De instrumentale muziek overtreft haar daarentegen in veelzijdigheid, in omvang van toongebied naar omhoog en omlaag, in kleurschakeering en in toonsterkte. Beide kunnen vereenigd optreden en dan een betooverenden indruk uitoefenen op het voor M. ontvankelijk gemoed. Onder de vocale M. kan men de kerk-M. als een bijzonder deel beschouwen. In ’t algemeen kan men de M. splitsen in kerk-M., theater-M. en concert-M. Tot de kerk-M. behoort het éénstemmig koraalgezang en het meerstemmig koorgezang, alsmede het kerkelijk orgelspel.

Tot de theater-M., ook dramatische M. genoemd, omdat zij moet dienen om dramatische handelingen op te luisteren, behooren de opera (zie aldaar), zangspelen, melodrama’s enz. De concert-M. bevat de meer vrije muzikale uitvoeringen, ’t zij van gedeelten uit de vorige afdeelingen genomen, ’t zij van geheel op zich zelven staande muziekstukken. In deze muzieksoort vooral heeft de kunstenaar om tot den muzikalen mensch te spreken een rijken overvloed van vormen. Een soort verkleinde vorm van concertmuziek is de kamermuziek, bestaande in zang-, pianomuziek, quartetten, trio’s enz.

De oorsprong der M. ligt evenals die der spraak in het duister van den voortijd. Wellicht heeft de M. het spel harer tonen het eerst aan de spraak ontleend. Zij is als kunst het eerst door de Grieken behandeld en, ofschoon deze geen toonstukken hebben nagelaten, hebben zij den grond gelegd voor de muzikale ontwikkeling van den lateren tijd. De M. bij de christelijke godsdienstoefeningen ingevoerd zijnde, ontstonden onderscheidene kerkelijke toonaarden die ook in niet-kerkelijke M. overgenomen werden. Het kerkgezang stond daarbij tegenover den wilden nationaalzang der heidensche volken. De muzikale landen van dien tijd waren Italië, Engeland en het rijk van Karel den Groote, die deze kunst zeer begunstigde.

In de twee volgende eeuwen bloeide zij vooral in het klooster St. Gallen. Paus Gregorius de Groote maakte zich in het kerkgezang verdienstelijk. Later voerde Guido v. Arezzo vele verbeteringen in; het notenschrift werd door hem verbeterd; hij kan als de grondlegger beschouwd worden voor hetgeen in de volgende eeuwen te dien opzichte gedaan is. Na de kruistochten kwam de harmonie of meerstemmige M. met het contrar punt op, welke kunst zich in Engeland, N.Frankrijk, de Nederlanden en Duitschland glansrijk ontwikkelde.

In de laatste helft der 15e eeuw kregen de Nederlanders de overhand in geheel Europa. Met hen wedijverden de Spanjaarden. Ter zelfder tijd verhief zich ook Italië, waar het muzikale genie van Palestrina het meerstemmige kerkgezang tot volkomenheid bracht. Ook Orlando Lasso, een Nederlander, blonk uit op dit gebied. De niet-kerkelijke M. ontwikkelde zich eveneens meer en meer, en in het begin der 17de eeuw werd te Florence de eerste opera (.Euridice van Peri) en te Rome het eerste oratorium (Uanima e corpo van del Cavalieri) uitgevoerd. In 1638 ontstond het eerste opera-theater te Venetië, terwijl Carissimi te Rome de grondslagen voor oratorium en concert-M. legde.

De latere lichtpunten in deze waren Händel voor het oratorium en Mozart voor de opera. In de 18e eeuw was in Napels Scarlatti beroemd, ook Frescobaldi voor het orgel en Corelli voor de viool. In het protestantsche Midden- en NoordDuitschland ontwikkelde zich het orgel- en klavierspel door vele uitstekende meesters. Ook in Engeland maakte de M. krachtige vorderingen, waar vooral de balladen-opera opgang verwierf. Frankrijk kreeg in een Italiaan Lully den grondvester der Fransche opera. In Oostenrijk zijn Gluck, Mozart en Haydn de beroemdste namen.