Gepubliceerd op 28-02-2021

Noordsche talen

betekenis & definitie

Skandinavische of Noordsch-Germaansche talen noemt men die talen der Germaansche groep, die gesproken worden op Ijsland, de Färöer, in Noorwegen, Zweden (ook voor een goed deel in Finland), Denemarken en Sleeswijk (in vroegere tijden strekte het gebied der Skandinavische talen zich over een belangrijk gedeelte van Rusland en van GrootBrittannië uit). Het Skandinaviesch of Noord-Germaansch staat zeer dicht bij het (Oostgemaansche) Gotiesch, dat ons in Ulfila’s bijbelvertaling uit de 4de eeuw n.

Chr. bewaard is en waarvan het moderne Krim-Gotiesch een afstammeling is. Tot in de 10de eeuw na Chr. werd in alle Skandinavische landen één en dezelfde taal gesproken, het Oud-Noordsch of Oud-Skandinaviesch. Gedurende de latere middeleeuwen scheidde zich al spoedig ©enigermate en later steeds sterker het (vereenvoudigde en gemoderniseerde) ZuidSkandinaviesch (in Midden- en Zuid-Zweden en in de Deensche landen) van het (nagenoeg onveranderd geblevene) Noord-Skandinaviesch (op Ijsland, in Noorwegen en in Noord-Zweden) af. Het Zuid-Skandinaviesch splitste zich eerst nauwelijks merkbaar maar gedurende de beide laatste der middeleeuwen (1300—1520) met onmiskenbare scherpte in twee verschillende landtalen, Zweedsch en Deensch, doordat n.l. in de Deensche gewesten het Zuid-Skandinaviesch door afslijting van grammatikale uitgangen enz. een nog verder strekkende vereenvoudiging onderging dan in Zweden het geval was. In het Zuid-Zweedsche laagland (Skane, Halland enz.) stond reeds in de eerste eeuwen der splitsing de volkstaal dichter bij het Deensch dan bij het Zweedsch. Wat het Noord-Skandinaviesch betreft, vormden zich in Noorwegen en Noord-Zweden vroegtijdig verschillende dialekten, terwijl het daarentegen op Ijsland nagenoeg ongewijzigd zijn oude vormingen bleef bewaren.

In het begin van de 19de eeuw is het nog voorgekomen, dat een beroemd taalgeleerde omtrent de beteekenis van een moeielijke plaats in een oudnoordsche tekst werd ingelicht door.... een eenvoudig visschersmeisje op Ijsland. Sedert het laatst van de 15de eeuw werd in Noorwegen de taal der machtige veroveraars, het Deensch, als schrijftaal en als gedachtenvoertuig voor de meer beschaafden en geletterden ingevoerd. Nog tot heden toe is zoowel de schrijftaal als de beschaafde spreektaal van Noorwegen in alle hoofdzaken dezelfde als die van Denemarken. (Opmerking verdient het feit, dat het Noorweegsche Deensch vrij wat duidelijker geartikuleerd wordt dan het eigenlijk Deensche.) Begaafde schrijvers als Lie en Kjelland en in de laatste jaren de boerendichter Arne Garborg, wendden krachtige pogingen aan om voor Noorwegen een afzonderlijk Noorsche schrijf- en spreektaal te verkrijgen. Deze beweging (het zoogenaamde Maalstraev) heeft slechts weinig kans op slagen, vooral omdat, zoodra men eenmaal aan het indeelen gaat, het terstond moet blijken, dat zoowel Denemarken als Noorwegen elk op zich zelf reeds een aantal verschillende spreektalen omvatten, zoodat een werkelijk oordeelkundige indeeling niet twee, maar wel zes of acht verschillende talen zou opleveren.Van de tegenwoordige Skandinavische talen heeft het Deensch vooral in maatschappelijke zin de grootste belangrijkheid. Ook door zijn litteratuur was tot vóór weinig tientallen van jaren het Deensch van meer beteekenis dan het Zweedsch, doch juist in onze dagen is in laatstgenoemde taal een rijke schat van lettervruchten voortgebracht. Voor het gehoor is de Deensche taal belangrijk minder aangenaam dan de Zweedsche. Het heeft vrij scherpe aspiraat-klanken (kh, ph, th) en een stoomfluitachtig stootaccent op bepaalde lettergrepen. Voor het overige herinnert het in de totaalindruk van zijn klanken bizonder sterk aan de noord-oostelijke dialekten van onze taal. Het Zweedsch, vooral in zijn Noord-en MiddenZweedsche dialekten, behoort tot de meest welluidende talen der wereld.

Het echte (niet Zuid-Zweedsche) Zweedsch onderscheidt zich vooral door een innemend zangerig accent op bepaalde lettergrepen. (Wanneer men zich in een bergstreek onder de open lucht op een tamelijk groote afstand van een Zweedschsprekend gezelschap bevindt, zal men gelegenheid hebben op te merken, dat de geaccentueerde lettergrepen zich door een bizondere luchttrilling speciaal openbaren, terwijl de rest nagenoeg geheel door de afstand wordt verzwolgen.) Het duidelijkste, best geartikuleerde Zweedsch is misschien dat van het (ten Noorden van Halland gelegene) Smaland. Te Alfvesta, Vexiö enz. spreekt niet zelden een kind van drie, vier jaar zoo zuiver als een gedrukt boek.

In Finland is de taal van de beschaafde bevolking Zweêdsch naast het Finsch. Het Finsche Zweedsch is minder zangerig dan het Zweedsche, maar het munt uit door groote duidelijkheid, terwijl het in zijn uitspraak niet zelden oudere, meer oorspronkelijke klanken blijft bewaren.

De zangerige schoonheid van de Zweedsche taal blijkt natuurlijk het best in de werken der dichters, voorbeelden van buitengemeen zoetvloeiende zangen zijn o. a. de Frithiofsage van Esaias Tegnèr (Nederl. bewerking van Ds. J. J. L. ten Kate) en (op 't gebied van godsdienstige poëzie). aartsbisschop Wallin’s dichtstuk, Dödens engel (de engel des doods, Nederl. bewerking van Dr. J. M. Hoogvliet).

Over de dichtkunst in ’t algemeen, met zeer veel speciale toepassing op de dichtkunst der Zweden is geschreven door prof. E. Wrangel, Om diktkonsten, Lund, E. Malmström.

Als schrijver over het hedendaagsche Deensch verwierf zich bizonderen naam prof. Otto Jespersen van de Kopenhagensche Universiteit. In Zweden verschijnt in onze dagen een belangrijk en omvangrijk werk over de Zweedsch© taal, getiteld Vdrt sprak (onze taal), door A. Norén.

Aan de Nederlandsche universiteiten wordt sedert geruimen tijd onderwijs gegeven in het Oud-Skandinaviesch, o. a. door de hoogleeraren Sijmons, Uehlenbeck en Bóer. Een privaatdocentschap in de moderne Skandinavische talen werd voor de Utrechtsche universiteit in 1903 aangevraagd en opgevat door Dr. J. M. Hoogvliet.

De hoeveelheid vertalingen uit de Deensche en Zweedsche talen in het Nederlandsch was in de laatste tientallen van jaren aanzienlijk. Onder de vele vertalers en vertaalsters kunnen o. a. genoemd worden Ds. J. J. L. ten Kate, C. Honigh, Mej.

Ph. Wijsman, Mej. Margaretha Meyboom, Mevr. Logeman—v. d. Willigen, Mevr. Beets—Damsté, de heer G.

FHaspels en Mej. A. J. Valeton.

< >