keizer der Franschen, geb. 15 Aug. 1769 te Ajaccio op het eiland Corsica, tweede zoon van Carlo Bonaparte (zie het artikel Bonaparte). Hij verkreeg door protectie van den franschen gouverneur graaf de Marbeuf een beurs aan de militaire academie te Brienne, ging in 1784 over naar die te Parijs, en kwam 1 Sept. 1785 als luitenant bij het artillerie-regiment Lafère in garnizoen te Valence en Auxonne.
Gedurende de eerste jaren der revolutie was hij meest op Corsica, democratische gevoelens verbreidend. In den opstand van Corsica tegen de fransche regeering koos hij de fr. zijde, en werd toen met zijn geheele familie van het eiland verbannen. In Frankrijk teruggekeerd (Juni 1793), werd hij als ijverig aanhanger der Conventie en felle vijand van het federalisme reeds in Oct. tot bataljonskommandant benoemd, en op het einde des jaars kreeg hij als bevelhebber over een deel van het belegeringsgeschut van Toulon voor de eerste maal gelegenheid om zijn veldheersbekwaamheden aan den dag te leggen.Nadat hij in Febr. 1794 tot brigade-generaal was bevorderd werd hij naar het leger in Italië gezonden, waar hij, als militair-adviseur, bij de commissarissen der conventie in het hoofdkwartier, en in het bijzonder bij Robespierre’s broeder grooten invloed kreeg. Het gevolg hiervan was dat hij zich in Robespierre’s val gewikkeld zag, gevangen gezet en na acht dagen wel in vrijheid gesteld doch overgeplaatst werd bij de wester-armee.
Hij volgde de ontvangen orders niet op, maar ging, ziekte voorwendende, naar Parijs, werkte eenigen tijd in de bureaux der hooge legerdirectie, ontwierp grootsche krijgsplannen (die hij het volgend jaar ten deele ook ten uitvoer legde), doch kreeg 15 Sept. 1795 wegens ongehoorzaamheid zijn ontslag. Begin Oct. droeg men hem de verdediging van Parijs tegen de oproerige conservatieve secties op; hij dempte den beginnenden opstand met niets ontziende gewelddadigheid en werd 16 Oct. tot divisiegeneraal, 10 dagen later tot opperbevelhebber van het binnenlandsche leger benoemd. 9 Maart 1796 huwde hij met Josephine, weduwe van generaal Beauharnais, die twee voorkinderen meebracht (Eugène, zie Leuchtenberg, en Hortense, zie ald.); het huwelijk bleef kinderloos. Intusschen had N. op 2 Maart 1796 door den invloed van Carnot en Barras, leden van het Directoire, het opperbevel over het ital. leger gekregen. Hij vond dit leger in den treurigsten toestand, behaalde er niettemin eenige overwinningen op de Oostenrijkers en Sardiniërs mee en trok 14 Mei zegevierend Milaan binnen, veroverde daarop in eenige weken geheel Lombardije, keerde zich vervolgens tegen den Kerkelijken Staat (verdrag van Tolentino), Istrië, Karintië, Stiermarken, en bezette 5 April 1797 Judenberg, waarop de oostenr. reg. vredesonderhandelingen aanknoopte, die tot den vrede van Campo-Formio leidden (17 Oct. 1797). N. ontwierp nu een avontuurlijken tocht naar het oosten, waar de directorale regeering met graagte op inging, begeerig den populairen generaal, die zich op zijn ital. zegetocht weinig om haar bevelen en inzichten bekommerd had, van Parijs te verwijderen. 1 Juli 1798 landde N. te Alexandrië in Egypte, bleef hier bijna 14 maanden, keerde, toen de Franschen in den tweeden coalitie-oorlog nederlaag op nederlaag leden, terug, en verstond zich met eenige andere legerhoofden en staatslieden tot omverwerping der directorale regeering (zie Directoire), welk plan door den staatsgreep van 18 Brumaire (9 Nov. 1799) werd ten uitvoer gelegd. Van dezen dag af was N. de erkende gebieder van Frankrijk.
De nieuwe staatsregeling, volgens zijn aanwijzingen ontworpen, trad reeds 27 Dec. 1799 in werking. De constitutie gaf hem onder den naam van eersten consul voor den tijd van tien jaar de macht van een monarch; zijn beide mede-consuls hadden slechts een raadgevende stem; N. trachtte nu allereerst Frankrijks militair en staatkundig overwicht te herstellen. In Mei 1800 trok hij met een leger over den grooten St. Bernhard, bevocht bij Marengo (14 Juni) een groote overwinning op de Oostenrijkers, herstelde de Cisalpijnsche republiek en sloot vervolgens den vrede van Lunéville (9 Febr. 1801), gevolgd door een verbond met Rusland, het concordaat met den Pauselijken Stoel (15 Aug. 1801), dat de r.-kath. kerk in Frankrijk herstelde, onder bepaling dat de benoeming van geestelijken de goedkeuring der fransche regeering zou behoeven, verder door den vrede van Amiens (met Engeland, 25 Maart 1802). Niet minder belangrijk en succesvol was de werkzaamheid van den eersten consul ten aanzien van de binnenl. toestanden (invoering der bureaucratie, regeling van het belastingwezen, samenstelling van het Code Napoléon, instelling van het legioen van eer). Gedurende een nieuwen oorlog met Engeland ontwierp N. het continentale stelsel.
In Mei 1804 liet N. zich bij senaatsbesluit tot erfelijk keizer der Franschen verklaren en 2 Dec. had in de NotreDamekerk te Parijs de kroning plaats, waarbij N. na de zalving door den paus (Pius VII), zich zelf de kroon op het hoofd zette. Intussohen vormde zich in Europa een nieuwe coalitie tegen Frankrijk (Engeland, Oostenrijk, Rusland). In den nu volgenden oorlog werd allereerst bij Ülm een talrijk oostenr. leger onder Mack gedwongen te capituleeren (17 Oct. 1805), 13 Nov. bezette N. Weenen, en de driekeizersslag bij Austerlitz (2 Dec.) besliste den oorlog geheel ten gunste van N.; Rusland scheidde zich daarop van de coalitie af, Pruisen aanvaardde het vernederende verdrag van Schönbrunn (15 Dec.), Oostenrijk moest toen vrede sluiten (vrede van Pressburg, 26 Dec.) en verloor daarbij zijn laatste ital. bezittingen, alsmede Tirol en Neder-Oostenrijk. Terzelfder tijd verklaarde N. de dynastie van Napels wegens haar dubbelzinnige houding tijdens den oorlog, voor afgezet en binnen korten tijd was het geheele ital. schiereiland door de Franschen bezet.
Een nieuwe oorlog met Pruisen (dubbelslag van Jena en Auerstadt, 14 Oct. 1806), eindigde met den vrede van Tilsit (7—9 Juli), waarbij Pruisen de helft zijner provincies verloor, terwijl met deszelfs bondgenoot, Rusland, een verdrag gesloten werd. Allereerst kwamen nu Portugal, Toscane, Spanje aan de beurt. N., die zich in Dec. 1809 van zijn kinderloos blijvende gemalin Josephine had laten scheiden, vroeg daarop de hand van Maria Louise, dochter van keizer Frans van Oostenrijk en 1 April 1810 had het huwelijk plaats. De zoon, die 20 Maart 1811 uit dit huwelijk geboren werd, kreeg den titel van koning van Rome (zie Napoleon II). In Juli van dat jaar lijfde N. de Nederlanden bij Frankrijk in. Een gelijk lot trof de republiek Wallis en de Hanzesteden Hamburg, Bremen, Lubeck, enz., en het fransche keizerrijk strekte zich nu uit van de Noordzee tot aan gene zijde van den Tiber, en van den Atlantischen Oceaan tot aan de Noordzee.
Het streng gehandhaafde continentale stelsel had ten slotte een nieuwen oorlog met Rusland ten gevolge (1812, tocht naar Rusland). N. verloor daarin zijn beste troepen, kreeg toen onmiddellijk een nieuwe europeesche coalitie tegenover zich, werd na eenige kleine overwinningen bij Leipzig volkomen verslagen (16—18 Oct. 1813), wees niettemin alle vredesvoorstellen af, stuitte, te Parijs teruggekeerd evenwel (voor het eerst sinds 1802) op oppositie der wetgevende lichamen en op afkeer van verdere oorlogen bij het fransche volk, leed toen eenige nederlagen, en .werd, toen ook Parijs ingenomen was (31 Maart 1814) door den senaat gedwongen afstand te doen, wat hij 11 April 1814 te Fontainebleau deed. Hij kreeg het eiland Elba en een jaarlijksch inkomen van 2 mill. francs. 4 Mei 1814 kwam hij op Elba aan. 26 Febr. 1815 verliet hij in het geheim, met ongeveer 1100 man, het eiland weer, en landde 1 Maart aan de kust van Provence, in de golf van Juan. De tegen hem uitgezonden troepen liepen tot hem over en 20 Maart trok hij de hoofdstad zonder slag of stoot weer binnen. Hiermede begon zijn tweede regeering, van honderd dagen, waaraan de slag bij Waterloo een einde maakte. 22 Juni deed hij ten tweeden male afstand, werd naar St. Helena verbannen, en overl. 5 Mei 1821 aan maagkanker. In 1840 werd zijn stoffelijk overschot naar Parijs overgebracht en 15 Dec. van dat jaar bijgezet in den dom der Invalieden.
N.’s geschriften zijn bijeenverzameld uitgegeven onder den titel Œuvres (6 dln., Parijs.
1821— 22); verder gaven de generaals Gourgaud en Montholon de zg. Dictées de Sainte Hélène (Mémoires pour servir à l’histoire de France sous N., écrits à St. Hélène, sous la dictée de l’empereur, 8 dln., Lond. en Parijs,
1822— 25, 2de dr., Parijs, 9 dln., 1830) in het licht, waarbij later nog de uitgebreide Correspondance de N. I. (32 dln., Parijs 1858—70) is gekomen.
Literatuur: Van de talrijke biographieën van N. noemen wij die van Thibaudeau (5 dln., Parijs 1827), Norvins (21ste dr. Parijs 1851), Walter Scott (2de dr., Londen 1871); voorts Lanfrey, Histoire de N. I (5 dln., Parijs 1867 —1875), Taine, Le régime moderne (2 dln., Parijs 1891—94), Wolseley, Décliné _ and fall of N. I (3 dln., Londen 1894), Lumbroso, Biografia dell’ epoca Hapoleonica (Modena 1895).