Gepubliceerd op 17-02-2021

Graaf

betekenis & definitie

oorspronkelijk zooveel als opziener, opzichter, en in de middeleeuwen gebruikt voor allerlei ambtenaren; zoo had men hout-, zout-, water-, dijk-, stal(comes stabuli, connetable), hanzegraven enz.; in het Frankische rijk voerden inzonderheid degenen die aan het hoofd stonden van een gewest (gouw) den titel van graaf (grafio, overeenstemmende met het angeisaksische gereffa, thans sheriff, lat. comes); het geheele Frankische rijk was in zoodanige gouwen of gouwgraafschappen verdeeld; de bevoegdheid van den G. strekte zich uit over alle militaire en financieele aangelegenheden en over de rechtsbedeeling in zijn gouw; de koning benoemde tot G. wien hij verkoos, niet zelden onaanzienlijken, tot de grooten in 614 wisten te bewerken dat voortaan alleen grondbezitters tot graven zouden ‘worden aangesteld. Boven de graven stonden de hertogen, die het opperbevel hadden over den heirban van meerdere graafschappen.

De inkomsten van den G. bestonden uit een deel der gerechtelijk opgelegde boeten, wat aanleiding gaf tot ware gerechtelijke plundertochten, en uit het vruchtgebruik van een voor den ambtsdüur verleend grondbezit. Dit verbinden van grondbezit aan een ambt vormt een der verhoudingen uit welke het leenwezen geboren werd; het ambt werd een leen. Onderbeambten en vertegenwoordigers van den G. waren de hoofdlieden over honderd, de centgraven (lat. centenarius, centurio, vicarius), in Saksen de gegraven. Deze onderbeambten werden door den G. benoemd, de Saksische gograven gedeeltelijk door de gemeenten gekozen. Omstreeks het midden der 9de eeuw werd het grafelijk leen ook erfelijk. Onder de Saksische en frankische keizers kregen inzonderheid geestelijke stiften goederen met geestelijke rechten, zoodat ten slotte sommige bisdommen b.v. verscheidene van zulke graafschappen bezaten.

Ook vele wereldlijke grooten vereenigden meerdere graafschappen in eene hand, terwijl omgekeerd ook vele gouwen in kleinere werden gesplitst. Door deze ontwikkeling verviel de oude gouwverdeeling geheel. Onder graafschappen verstond men nu niet meer ambten, maar districten, stukken gebied met een zekere mate van zelfbestuur, gelijk Holland enz. De moderne graventitel is een ledige adellijke titel, zonder beteekenis of inhoud. Zie ook Adel.