Gepubliceerd op 20-01-2021

Corsica

betekenis & definitie

(fransch La Corse, bij de oude Grieken Kyrnos, ook Korsis). Eiland in dé Middellandsche zee, behoort geographisch tot Italië, staatkundig tot Frankrijk, waarvan het ’t 87ste departement uitmaakt, ligt 82 km. van de kust van Toscane, 172 van de kust van Frankrijk (Antibes), tusschen 43 en 41° 21' N.B. en 8° 32' en 9° 31' O.L. van Gr., en wordt van de noordkust van Sardinië gescheiden door de 15 km. breede Bonifaciusstraat. Het strekt zich uit van het n. (kaap Corse) naar het z. (kaap Bonifacius of Cala-Fiumara) met een lengte van 183 km.; het is in het midden 85 km breed, heeft een omvang van 700 km., beslaat een oppervlakte over 87991/4 km2, en telt 290.160 inw. (Corsikanen, fransch Corses): als departement is het verdeeld in vijf arrondissementen (Ajaccio, Bastia, Corte en Sartène) met 62 kantons en 364 gemeenten; hoofdstad is Ajaccio.

Algemeene gesteldheid

C. wordt in meridionale richting doorloopen door een granietachtigen bergketen, welke zich ook naar de noordelijke landtong voortzet, naar het oosten tamelijk steil afvalt, doch naar het westen lange uitloopers en zijketens uitzendt, die met scherpe voorgebergten tot aan de westelijke zee reiken, waar een steile, aan bochten en natuurlijke havens (Sagone, Ajaccio, Valinco) rijke kust is ontstaan, terwijl de hoogstens 15 km breede oostelijke kuststreek eenvormig, vlak en arm aan havens is. De hoogste bergtoppen zijn de Monte-d’Oro, 2391 m., de Monte-Padro , 2393 m., de Monte-Rotondo , 2625 m. en de Monte-Cinto, 2710 m. Aan de oost- en westkust monden meerdere korte, onbevaarbare, des zomers meest uitdrogende rivieren, ware bergstroomen; van die aan de oostkust zijn de voorn. de Golo, 84 km. lang, de uit het Nino-meer komende Tavignano, en de Travo; van die der westkust de Gravonne, de Prunelli, de Taravo en de Rizzanese. Het bergachtig binnenland is uitermate wild en van een woest-romantische schoonheid; de hoogste terrassen zijn met wouden, de lagere met olijvenaanplantingen bedekt; tusschen de op vele punten ondoordringbare wouden breiden zich heerlijke weide-streken, begroeid met aromatische grassen, uit; slechts aan de oostkust komen eenigermate saamhangende bebouwde streken voor.

Klimaat, flora, fauna, voortbrengselen

Het klimaat van C. is aangenaam, daar de warmte door de hooge gebergten en de zeewinden wordt getemperd; echter komen buitengewoon dikwijls plotselinge weersveranderingen voor; Ajaccio heeft bij 136 dagen zeer schoon weer en 48 regendagen per jaar een wüntertemperatuur van 12°, een gemiddelde voorjaarstemperatuur van 15u, een gemiddelde zomertemperatuur van 24°, een gemiddelde najaarstemperatuur van 19° C., en een jaarlijkschen regenval van 633 m.M. De diepe, breede dalen zijn met altijdgroene eikenbosschen bedekt; hier en daar strekken zich ook bosschen van eiken-, dennen- en lorkenhout uit, welke het eiland tot een der woudrijkste departementen van Frankrijk maken; het woud van Bavello, in het zuiden, wordt als een der schoonste ter wereld geschilderd; 3/5 van de wouden van C. bestaan echter uit tot vijf meter hooge, uit Myrten, Cistus-soorten, Rosmarinus officinalis, Genista, Pistacia-, Éricaen Thymus-vormen saamgestelde plantenmassa’s, waarin de banditi (de wegens bloedwraak vervolgden) schuilplaats vinden. Veeteelt wordt op groote schaal gedreven; de paarden, ezels en muilezels zijn echter klein, het rundvee is wel groot, doch mager; verder bevat de veestapel schapen, geiten en varkens ; in het gebergte leven het wilde schaap of de moufflon (ovis musimon), wilde zwijnen en allerlei ander wild; verder wordt veel honig en was gewonnen; aan de kusten visch- en oestervangst en koraalvisscherij, dit laatste bij Bonifacio en Ajaccio.

De bodem is, vooral in de dalen aan de kust, zeer vruchtbaar en voorziet ruim in de behoefte aan koren van de geheele bevolking ; gedurende den oogsttijd komen duizenden arbeiders van Lucca, om hier de bezigheden te verrichten die de corsikaan beneden zich acht Van de wijnen zijn die van Sartène en Santa Lucia di Tallano de gezochtste; de edelkastanje, die een zeer belangrijk voedingsmiddel uitmaakt, groeit overal in menigte; het eiland brengt ook allerlei groenten en voortreffelijke zuidvruchten voor denüitvoer, vlas, krap, indigo, katoen, olie (gemiddeld per jaar 300.000 hectoliter, van 12.000 hectare grond), en zijde voort. Het gebergte bevat allerlei delfstoffen, die echter nog slechts in geringe mate worden ontgonnen; het ijzer van C. is van bijzonder goede hoedanigheid; er bestaan een viertal' smelterijen ; voorts worden lood, koper, antimoon en mangaan gevonden: van de gesteenten zijn graniet, porphier, jaspis, serpentine, marmer en albast te noemen; op vele plaatsen bevinden zich ook mineraalwaterbronnen.

Ethnographie, handel, nijverheid

De corsikanen, nakomelingen van Phoeniciërs, Liguriers, Kelten, Romeinen, Arabieren, Spanjaarden, Gataloniërs, Franschen en Nieuw-grieken zijn nog een waar natuurvolk, dat zich door eerlijkheid, ruwen moed, vrijheidsliefde, matigheid, gastvrijheid en demokratischen zin onderscheidt, bij welke de arbeid echter in minachting staat; een diepingeworteld gebruik is de vendetta of bloedwraak, die den plicht oplegt een doodslag, en zelfs beleedigingen van allerlei aard, nog over vele geslachten te wreken en te vergelden. De geestelijke ontwikkeling laat veel te wenschen over; het dept. heeft ruim 500 lagere scholen, benevens enkele inrichtingen voor middelbaar onderwijs, 4 colleges en 1 lyceum, 19 Dec. 1880 heeft zich te Bastia een „Société des Sciences historiques et naturelles de la Corse” gevormd; hoewel de fransche taal snelle vorderingen maakt, vooral in de steden, sinds het schoolbezoek min of meer verplicht is, heeft toch een italiaansch dialect nog de overhand. De industrie is onbeduidend en bestaat voornamelijk uit huis-industrie; daarentegen is de handel, hoofdzakelijk de zeehandel, zeer belangrijk; de voornaamste handelshavens zijn Ajaccio, Bastia en Calvi. Het overland verkeer is wegens de in dit opzicht zeer ongunstige bodemgesteldheid zeer gebrekkig. De twee voornaamste spoorwegen zijn die van Bastia over den 1162 meter hoogen Col di Vizzanova naar Calvi enz-., en de lijn Casamozza-Ghisonaccia aan de oostkust

Geschiedenis

De oerbevolking van C. was van iberischen oorsprong. Etruskers vermeesterden het kustland en stichtten hier handelsplaatsen; later werd C. door de Phoeniciërs, vervolgens door de Phocaeërs, gekoloniseerd; in de ö«115 eeuw kwam het eiland in het bezit der Carthagers, die het in 238 v. Chr. aan de Romeinen moesten afstaan; twee jaren na de inlijving stonden de Corsikanen, den druk der romeinsche heerschappij reeds moede, tegen hun overheerschers op, doch werden na qpn zevenjarigen bloedigen krijg volkomen ten onder gebracht (236—230); hierop begon eerst Marius, en later Sulla, aan de kust romeinsche koloniën aan te leggen; onder de regeering der keizers bevatte het eiland 33 ommuurde en door handel zeer welvarende steden; met de invallen der Wandalen, die in 470 n. Chr. het eiland geheel in hun macht kregen, brak een tijdperk van verval aan; in 533 werden de Wandalen door Belisarius verdreven; sinds stond C. afwisselend onder de heerschappij der grieksche keizers en de Goten, tot in 754 de Franken en in 850 der Saracenen het veroverden; in den aanvang der ll36 eeuw werd het een bezitting van Pisa; omstreeks dezen tijd was het eiland in meerdere kleine heerlijkheden verdeeld; in 1002 stond de bevolking van het n.o. tegen den haar onderdrukkenden adel op en stichtte een soort representatieven regeeringsvorm, onder 15 caporali; in het z. w. stond het land onder graven, als die van Cinara, Istria, della Rocca enz.; in 1077 werd paus Gregorius VII door de Corsikanen als hun opperheer erkend; Urbanus II droeg de regeering over C. aan Pisa op, hetwelk het eiland in 1300 aan Genua afstond, welks heerschappij eerst in 1387 door de Corsikanen werd erkend; door onderdrukking herhaaldelijk tot opstand tegen de Genueezen geprikkeld, als van i 553—1570 onder Sampietro, en gedurig de twistappel der naburige staten, koos het eiland zich ten slotte een eigen vorst, baron Theodor van Neuhof, in genoemd jaar door de Corsikanen tot koning van Corsika gekozen. Genua riep in 1738 de Franschen te hulp, waardoor de nieuwe koning het geraden achtte het eiland nog voor de aankomst van deze te verlaten; na het vertrek der Franschen brak dadelijk een nieuwe opstand uit (1741); omstreeks het midden der 18llc eeuw begonnen de beide Paoli op te treden; de eorsikaansche Senaat benoemde in 1755 Pasquale Paoli tot generaal; deze wist de met fransche hulptroepen versterkte Genueezen van alle punten, behalve uit de hoofdstad (toenmaals Bastia) en enkele zeeplaatsen, te verdrijven; in 1768 verkocht Genua het eiland aan Frankrijk (tractaat van Compiègne); Paoli bood, in afwachting van engelsche hulp, het aanvankelijk zwakke fransche bezettingsleger krachtigen tegenstand, waarop Lodewijk XV een leger van 30,000 man onder maarschalk De Vaux zond; Paoli moest nu het verzet opgeven; hij vluchtte in Juni 1768 naar Engeland; intusschen duurde de guerilla in de bergen nog tot 1774 voort; gedurende de fransche revolutie werd het eiland als een afzonderlijk departement bij Frankrijk ingelijfd; ook Paoli keerde in 1790 terug: toen laatstgenoemde echter door de Conventie naar Parijs werd ontboden en het hem duidelijk werd dat hij daar niets dan zijn doodvonnis had te vernemen, riep hij de Corsikanen weder onder het oude eorsikaansche wapen, den moorenkop, ten strijde en veroverde met britsche hulp eerst Bastia en 4 Aug. 1793 Calvi, waarop de bevolking, vertegenwoordigd door een aantal te Corte bijeengekomen afgevaardigden, zich op 18 Juni 1794 onder den schepter van Engeland stelde; Corsica kreeg dadelijk een naar die van Engeland zelf bewerkte grondwet, een eigen parlement, ingericht als dat van Ierland, en een onderkoning; de franschgezinde partij, geleid door generaal Gentili, breidde zich echter meer en meer uit, zoodat de Engelschen, nadat de Franschen in Oct. 1796 van Livorno uit een landing hadden gedaan, het eiland besloten te ontruimen; sinds bleef het aan Frankrijk.

< >