Gepubliceerd op 23-02-2021

Limburg

betekenis & definitie

elfde provincie van het koninkrijk der Nederlanden, groot 220.502 heet. of ruim 40 Q mijlen, telde in het begin van 1904 : 297.605 inw. L. wordt begrensd ten n. door Gelderland, ten n.w. door N.-Brabant, in het z.o. door de belgische provincie Limburg, in het z. door de belgische provincie Luik en in het o. door de pruisische Rijnprovincie; het uiterste z.o. gedeelte raakt het neutrale gebied van Moresnet.

De grond van L. is zeer verscheiden. Van het z. naar het n. door de Maas bespoeld of doorsneden, vindt men langs deze rivier en in de dalen van de Geul, de Geleen, de Roer, de Neer en de Niers rivier- en beekklei, doch reeds op eenigen afstand van de rivier bedekt diluviaal zand, afgewisseld met hoogveen, den bodem. In het z. van L., waar de voorbergen van de Ardennen zich verheffen, bestaat de bovengrond meest uit limburgsche klei, met vuursteendiluvium, en hervesch zand op tertiaire gronden. Het bergterrein, dat ten z. van Sittard aanvangt, verheft zich in den Krikelenberg en een punt van de Vaalster bosschen tot 240 m. De kruin van den St. Pietersberg, bekend door zijn versteeningen, reikt 123 m. boven de zee of 78 m. boven de oppervlakte van de Maas bij gewonen waterstand.

Een gedeelte van het limburgsche bergland bevat steen- of bruinkool; bij Kerkrade vooral steenkool. Ofschoon reeds in de 16de en het begin der 17de eeuw pogingen zijn aangewend om in het gedeelte van L., dat toen het Overkwartier van Gelder vormde, kanalen aan te leggen en deze pogingen door Napoleon I zijn vernieuwd, heeft L. eerst onder koning Willem I kunstmatige vaarwaters bekomen. De Zuid-Willemsvaart is het eerst geopende van die kanalen. Verder heeft men er het kanaal tusschen Maastricht en Luik, aangelegd van 1845 tot 1851, het Noordkanaal, het afwateringskanaal bij Neer en de vaart naar Helenaveen. Van de Limburgsche rivieren wordt alleen de Maas bevaren. L. wordt doorsneden door verschillende spoorwegen: van Maastricht gaat een spoorweg naar Aken, Luik, Hasselt, Venlo, van Venlo naar Eindhoven en naar Kaldenkirchen, naar Geldern en naar Nijmegen, van Roermond naar Gladbach en Antwerpen.

De landbouw maakt het hoofdmiddel van bestaan van de kleine steden en het platteland uit, fabrieken en koophandel bloeien vooral in de steden. In het z.o. van de provincie is het mijnwezen niet onbelangrijk. In de Peel en langs het noordelijk deel van de grenslijn van Pruisen en Limburg vindt men hooge venen. In sommige streken is ook de veeteelt van belang. De limburgsche fabrieken leveren vooral lakens en katoenen, wollen en zijden stoffen, garen, papier, lint, aardewerk, ijzerwaren, bier, cichorei, meel en chemicaliën. De bevolking, voor het overgroote meerendeel r.-kath., bedroeg in 1904: 250.594.

Voor bijzonderheden, vertegenwoordiging, rechterlijke indeeling enz., zie Nederland. L. bestaat uit de volgende gemeenten met de volgende bevolking:Amhy 1205

Areen en Velden 2169

Amstenrade 102

Baexem 670

Beegden 691

Beek 3006

Beesel 2201

Belfeld 1021

Belinelen 256

Berg en Terflijt 1353

Bergen 4816

Bingelrode 392

Bocholtz 1871

Borghoren 771

Broekhuizen 825

Broeksittard 686

Brunssurn 1259

Buggenum 676

Bunde 1112

Cadier en Keer 776

Echt 5862

Elsloo 1480

Eygelstoven 715

St. Geertruid 1036

Geleen 2747

Gennep 2289

Grattem 1149

Gysden 2431

Grevenbicht 1239

Geulle 1089

Gronsveld 2115

Grabben vorst 1661

Gulpen 02:47

Haelen 848

Heel en Panteel 1167

Heer 2824

Heerlen 3735

Helden 4297

Heiten 1119

Heythuizen 2234

Hoensbroek 1261

Horn 1254

Horst 4903

Houttem 1389

Hulsberg 1738

Hun sei 1009

Itteren 531

Ittervoort 274

Jabeek 414

Kerkrade 10779

Klemmen 1326

Limbricht 1276

Linne 1106

Maasb rächt 1559

Maasbree 7526

Maasniel 2608

Maastricht 31600

Margraten 1568

Meerlo 1072

Meerss en 5638

Meyei 1754

Mflick en Herkenbroek 2132

Merkelbeek 690

Mesch 281

Mheer 929

Montfort 868

Mook en Middelaar 1404

Munstergeleen 751

Nederweert 5200

Neer 1664

Neeritter 627

Nieuwenhagen 1479

Nieuwstadt 832

Noorbeek 713

Nuntem 266

Nuth 1293

Obbrech en Papenhoven 862

Ote en Laak 552

Oirsbelk 1053

St. Odeleenberg 1008

Ottersum 2209

Oud Valkenburg 866

Oud Vroenhoven 2633

St. Pieter 1642

Posterholt 1404

Ryckholt 283

Roermond 12780

Roggel 1782

Roosteren 992

Schalsberg 1475

Schimmert 1536

Schen-op-Geulle 1279

Schinnen 2140

Schinveld 1264

Sevenum 2130

Simpelveld 2314

Sittard 6377

Slenaken 521

Spoubeek 632

Stein 2210

Stevensweerd 1028

Strompry 1258

Sosteren 2252

Swalmen 2816

Tegelen 5003

Thorn 1507

Ulach-over-Worms 1701

Ullestraten 901

Urmond 1372

Vaals 6925

Valkenberg 1341

Venlo 15951

Venray 6306

Vlodrop 1084

Voerendaal 1997

Wanssum 677

Weert 9088

Wessem 920

Wylré 1786

Wijnandsrade 528

Wittem 3952

L. was vroeger een hertogdom, dat aanvankelijk uit «enige goederen in het Vesdredal en de nabuurschap bestond, door Frederik van Luxemburg, hertog van Neder-Lotharingen, in de 11de eeuw vermaakt aan zijn dochter, die met Walram I, graaf van Arlon, in het huwelijk trad. Walram I, ook Udo genoemd, word opgevolgd door Hendrik I, die het eerst den hertogelijken titel voerde van ongeveer 1082 tot 1119. In 1279 kwam L. aan Ermgarde van Limburg, die met graaf Reinold van Gelder was gehuwd. Wel poogde Reinold zich in het bezit van L. te handhaven, doch dit mislukte hem, daar Adolf van den Berg, de neef van de Limburgsche hertogin, zijn rechten deed gelden en die aan Jan 1 van Brabant verkocht. Er ontstond dientengevolge oen verbitterde oorlog over het bezit van L., die nadat Reinold den slag bij Worringen in Juni 1288 met een verdrag eindigde in 1289, waarbij L. aan den hertog van Brabant bleef. De brabantsche hertogen, die Jan I opvolgden, hebben allen ook L. bezeten. Doch tengevolge van den oorlog door de Ver. Nederlanden met Spanje gevoerd, werd L. in 1682 ton deele door de Republiek gewonnen, zoodat men sedert dien tijd L. in een Staatseh- en Spaansch-L. onderscheidde. Van 1713—95 werd L., tengevolge der successie-oorlogen, in een Staatseh- en Oostenrijksch-L. onderscheiden. Het hertogdom L. bestond voor deze verdeeling uit vier deelen: het eigenlijke hertogdom L., het graafschap Valkenburg, het graafschap Daalhem en de heerlijkheid ’s Hertogenrade. Het eigenlijke L. was verdeeld in de hoofdstad L., de vier bannen: Walhorn, Baelen, Monzen en Herven, benevens de heerlijkheden Sprimont, Villers la Tour, Bognée, Tavier en Esneux. Maar nadat in 1785 een nieuwe grensregeling tusschen de Ver. Nederlanden en de Oostenr. Nederlanden was bepaald, waarbij vooral L, was betrokken, werd dit hertogdom in 1794 door de Franschen veroverd. Het werd toen gebracht deels onder het departement van de Ourthe en deels onder het departement van de Nedermaas. Nadat Nederland onder Willem I een koninkrijk was geworden, werd in 1815 een provincie L. opgericht, die uit bijna het geheele departement van de Nedermaas en een deel van het departement van de Roer bestond, zoodat het een gedeelte van het oude hertogdom L. bevatte, een groot deel van het Overkwartier van Gelderland, eenige strooken van het voormalige hertogdom Brabant, Gulik en Kleef, bijna de geheele vorstelijke abdij Thorn, een deel van het prinsbisdom Luik, de graafschappen Wittem en Gronsveld, de baronnie Rijkholt, de heerlijkheden Wylré, Stein, Meder, Dalenbroek en Kartiel, met een gedeelte van de heerlijkheid Pietersheim. Bij de grensregeling met Pruisen in 1816 en 1817 kwam daarbij nog een uithoek van het Akensche dorp Laurensberg.

Met de omwenteling van 1830 neigde de bevolking zeer tot de revolutie, doch dank de geestkracht van den opperbevelhebber, generaal baron Bernardus Johannes Cornelis Dibbets (geb. 1782, overl. 1839) werd Maastricht en daarmede de gansche tegenwoordige provincie L. behouden. Het zuid-Nederlandsch gedeelte werd een der negen provinciën van België. De noord-Nederlandsche provincie werd echter tevens een hertogdom en als zoodanig een deel van den Duitschen statenbond. Maar sedert 11 Mei 1867 zijn alle betrekkingen met het Duitsch verbond opgeheven en heeft dus de titel hertogdom geen reden van bestaan meer. In de Grondwet vindt men, sedert de herziening van 1887, dan ook weer de benaming provincie.

2) Provincie van het koninkrijk België, groot 43 Q m., begrensd ten n. en ten o. door de nederlandsche provinciën Limburg en Noord-Brabant, ten z. door de belgische provincie Luik en ten w. door de belgische provinciën Brabant en Antwerpen. De grond is meest vlak, wordt in geheel het n.w. gedeelte door uitgestrekte heiden, la Campine, ingenomen en is hier en daar door moerassen bedekt. De prov. wordt besproeid door de Maas en haar bijrivier de Jeker, door de Demer met de Herck, ook door een gedeelte van de ZuidWillemsvaart, die door een ander kanaal in het n. der provincie in verbinding met de Kleine Ne the staat, terwijl een derde kanaal langs den linker-Maasoever uit de Zuid-Willemsvaart van Maastricht naar Luik loopt. De voornaamste voortbrengselen zijn ongeveer dezelfde als die van de nederl. provincie L.: graan, hennep, vlas, cichorei, beetwortelen, vruchten en groenten; verder steenkool. De inwoners bestaan hoofdzakelijk van landbouw en veeteelt; verder zijn er eenige fabrieken van wollen en linnen stoffen, leder en laken en veel branderijen, De provincie wordt verdeeld in arrondissementen en kantons, die 206 gemeenten hebben, met vier steden: Hasselt, Tongeren, St. Truijen en Maeseyck. In kerkelijk opzicht vormt L. met de provincie Luik het bisdom Luik.
3) Staats-Limburg of de Landen van Overmaas, oude benaming van de streek in het Limburgsche, die de landen van Valkenburg, ’s Hertogenrade en Daelhem omvat.
4) Pruisisch stadje, provincie Westphalen, regeeringsdistrict Arnsberg, aan de Lenne, met fabrieken van katoenen stoffen en ijzerwaren; 5200 inw.
5) Pruisisch stadje, provincie HessenNassau, regeeringsdistrict Wiesbaden, aan de samenvloeiing van de Lahn en Ems, n.n.w. Wiesbaden, met een bisschopszetel, een bisschoppelijk seminarie en handel; 7000 inw.

< >