elfde provincie van het koninkrijk der Nederlanden, groot 220.502 heet. of ruim 40 Q mijlen, telde in het begin van 1904 : 297.605 inw. L. wordt begrensd ten n. door Gelderland, ten n.w. door N.-Brabant, in het z.o. door de belgische provincie Limburg, in het z. door de belgische provincie Luik en in het o. door de pruisische Rijnprovincie; het uiterste z.o. gedeelte raakt het neutrale gebied van Moresnet.
De grond van L. is zeer verscheiden. Van het z. naar het n. door de Maas bespoeld of doorsneden, vindt men langs deze rivier en in de dalen van de Geul, de Geleen, de Roer, de Neer en de Niers rivier- en beekklei, doch reeds op eenigen afstand van de rivier bedekt diluviaal zand, afgewisseld met hoogveen, den bodem. In het z. van L., waar de voorbergen van de Ardennen zich verheffen, bestaat de bovengrond meest uit limburgsche klei, met vuursteendiluvium, en hervesch zand op tertiaire gronden. Het bergterrein, dat ten z. van Sittard aanvangt, verheft zich in den Krikelenberg en een punt van de Vaalster bosschen tot 240 m. De kruin van den St. Pietersberg, bekend door zijn versteeningen, reikt 123 m. boven de zee of 78 m. boven de oppervlakte van de Maas bij gewonen waterstand.
Een gedeelte van het limburgsche bergland bevat steen- of bruinkool; bij Kerkrade vooral steenkool. Ofschoon reeds in de 16de en het begin der 17de eeuw pogingen zijn aangewend om in het gedeelte van L., dat toen het Overkwartier van Gelder vormde, kanalen aan te leggen en deze pogingen door Napoleon I zijn vernieuwd, heeft L. eerst onder koning Willem I kunstmatige vaarwaters bekomen. De Zuid-Willemsvaart is het eerst geopende van die kanalen. Verder heeft men er het kanaal tusschen Maastricht en Luik, aangelegd van 1845 tot 1851, het Noordkanaal, het afwateringskanaal bij Neer en de vaart naar Helenaveen. Van de Limburgsche rivieren wordt alleen de Maas bevaren. L. wordt doorsneden door verschillende spoorwegen: van Maastricht gaat een spoorweg naar Aken, Luik, Hasselt, Venlo, van Venlo naar Eindhoven en naar Kaldenkirchen, naar Geldern en naar Nijmegen, van Roermond naar Gladbach en Antwerpen.
De landbouw maakt het hoofdmiddel van bestaan van de kleine steden en het platteland uit, fabrieken en koophandel bloeien vooral in de steden. In het z.o. van de provincie is het mijnwezen niet onbelangrijk. In de Peel en langs het noordelijk deel van de grenslijn van Pruisen en Limburg vindt men hooge venen. In sommige streken is ook de veeteelt van belang. De limburgsche fabrieken leveren vooral lakens en katoenen, wollen en zijden stoffen, garen, papier, lint, aardewerk, ijzerwaren, bier, cichorei, meel en chemicaliën. De bevolking, voor het overgroote meerendeel r.-kath., bedroeg in 1904: 250.594.
Voor bijzonderheden, vertegenwoordiging, rechterlijke indeeling enz., zie Nederland. L. bestaat uit de volgende gemeenten met de volgende bevolking:Amhy 1205
Areen en Velden 2169
Amstenrade 102
Baexem 670
Beegden 691
Beek 3006
Beesel 2201
Belfeld 1021
Belinelen 256
Berg en Terflijt 1353
Bergen 4816
Bingelrode 392
Bocholtz 1871
Borghoren 771
Broekhuizen 825
Broeksittard 686
Brunssurn 1259
Buggenum 676
Bunde 1112
Cadier en Keer 776
Echt 5862
Elsloo 1480
Eygelstoven 715
St. Geertruid 1036
Geleen 2747
Gennep 2289
Grattem 1149
Gysden 2431
Grevenbicht 1239
Geulle 1089
Gronsveld 2115
Grabben vorst 1661
Gulpen 02:47
Haelen 848
Heel en Panteel 1167
Heer 2824
Heerlen 3735
Helden 4297
Heiten 1119
Heythuizen 2234
Hoensbroek 1261
Horn 1254
Horst 4903
Houttem 1389
Hulsberg 1738
Hun sei 1009
Itteren 531
Ittervoort 274
Jabeek 414
Kerkrade 10779
Klemmen 1326
Limbricht 1276
Linne 1106
Maasb rächt 1559
Maasbree 7526
Maasniel 2608
Maastricht 31600
Margraten 1568
Meerlo 1072
Meerss en 5638
Meyei 1754
Mflick en Herkenbroek 2132
Merkelbeek 690
Mesch 281
Mheer 929
Montfort 868
Mook en Middelaar 1404
Munstergeleen 751
Nederweert 5200
Neer 1664
Neeritter 627
Nieuwenhagen 1479
Nieuwstadt 832
Noorbeek 713
Nuntem 266
Nuth 1293
Obbrech en Papenhoven 862
Ote en Laak 552
Oirsbelk 1053
St. Odeleenberg 1008
Ottersum 2209
Oud Valkenburg 866
Oud Vroenhoven 2633
St. Pieter 1642
Posterholt 1404
Ryckholt 283
Roermond 12780
Roggel 1782
Roosteren 992
Schalsberg 1475
Schimmert 1536
Schen-op-Geulle 1279
Schinnen 2140
Schinveld 1264
Sevenum 2130
Simpelveld 2314
Sittard 6377
Slenaken 521
Spoubeek 632
Stein 2210
Stevensweerd 1028
Strompry 1258
Sosteren 2252
Swalmen 2816
Tegelen 5003
Thorn 1507
Ulach-over-Worms 1701
Ullestraten 901
Urmond 1372
Vaals 6925
Valkenberg 1341
Venlo 15951
Venray 6306
Vlodrop 1084
Voerendaal 1997
Wanssum 677
Weert 9088
Wessem 920
Wylré 1786
Wijnandsrade 528
Wittem 3952
L. was vroeger een hertogdom, dat aanvankelijk uit «enige goederen in het Vesdredal en de nabuurschap bestond, door Frederik van Luxemburg, hertog van Neder-Lotharingen, in de 11de eeuw vermaakt aan zijn dochter, die met Walram I, graaf van Arlon, in het huwelijk trad. Walram I, ook Udo genoemd, word opgevolgd door Hendrik I, die het eerst den hertogelijken titel voerde van ongeveer 1082 tot 1119. In 1279 kwam L. aan Ermgarde van Limburg, die met graaf Reinold van Gelder was gehuwd. Wel poogde Reinold zich in het bezit van L. te handhaven, doch dit mislukte hem, daar Adolf van den Berg, de neef van de Limburgsche hertogin, zijn rechten deed gelden en die aan Jan 1 van Brabant verkocht. Er ontstond dientengevolge oen verbitterde oorlog over het bezit van L., die nadat Reinold den slag bij Worringen in Juni 1288 met een verdrag eindigde in 1289, waarbij L. aan den hertog van Brabant bleef. De brabantsche hertogen, die Jan I opvolgden, hebben allen ook L. bezeten. Doch tengevolge van den oorlog door de Ver. Nederlanden met Spanje gevoerd, werd L. in 1682 ton deele door de Republiek gewonnen, zoodat men sedert dien tijd L. in een Staatseh- en Spaansch-L. onderscheidde. Van 1713—95 werd L., tengevolge der successie-oorlogen, in een Staatseh- en Oostenrijksch-L. onderscheiden. Het hertogdom L. bestond voor deze verdeeling uit vier deelen: het eigenlijke hertogdom L., het graafschap Valkenburg, het graafschap Daalhem en de heerlijkheid ’s Hertogenrade. Het eigenlijke L. was verdeeld in de hoofdstad L., de vier bannen: Walhorn, Baelen, Monzen en Herven, benevens de heerlijkheden Sprimont, Villers la Tour, Bognée, Tavier en Esneux. Maar nadat in 1785 een nieuwe grensregeling tusschen de Ver. Nederlanden en de Oostenr. Nederlanden was bepaald, waarbij vooral L, was betrokken, werd dit hertogdom in 1794 door de Franschen veroverd. Het werd toen gebracht deels onder het departement van de Ourthe en deels onder het departement van de Nedermaas. Nadat Nederland onder Willem I een koninkrijk was geworden, werd in 1815 een provincie L. opgericht, die uit bijna het geheele departement van de Nedermaas en een deel van het departement van de Roer bestond, zoodat het een gedeelte van het oude hertogdom L. bevatte, een groot deel van het Overkwartier van Gelderland, eenige strooken van het voormalige hertogdom Brabant, Gulik en Kleef, bijna de geheele vorstelijke abdij Thorn, een deel van het prinsbisdom Luik, de graafschappen Wittem en Gronsveld, de baronnie Rijkholt, de heerlijkheden Wylré, Stein, Meder, Dalenbroek en Kartiel, met een gedeelte van de heerlijkheid Pietersheim. Bij de grensregeling met Pruisen in 1816 en 1817 kwam daarbij nog een uithoek van het Akensche dorp Laurensberg.
Met de omwenteling van 1830 neigde de bevolking zeer tot de revolutie, doch dank de geestkracht van den opperbevelhebber, generaal baron Bernardus Johannes Cornelis Dibbets (geb. 1782, overl. 1839) werd Maastricht en daarmede de gansche tegenwoordige provincie L. behouden. Het zuid-Nederlandsch gedeelte werd een der negen provinciën van België. De noord-Nederlandsche provincie werd echter tevens een hertogdom en als zoodanig een deel van den Duitschen statenbond. Maar sedert 11 Mei 1867 zijn alle betrekkingen met het Duitsch verbond opgeheven en heeft dus de titel hertogdom geen reden van bestaan meer. In de Grondwet vindt men, sedert de herziening van 1887, dan ook weer de benaming provincie.
2) Provincie van het koninkrijk België, groot 43 Q m., begrensd ten n. en ten o. door de nederlandsche provinciën Limburg en Noord-Brabant, ten z. door de belgische provincie Luik en ten w. door de belgische provinciën Brabant en Antwerpen. De grond is meest vlak, wordt in geheel het n.w. gedeelte door uitgestrekte heiden, la Campine, ingenomen en is hier en daar door moerassen bedekt. De prov. wordt besproeid door de Maas en haar bijrivier de Jeker, door de Demer met de Herck, ook door een gedeelte van de ZuidWillemsvaart, die door een ander kanaal in het n. der provincie in verbinding met de Kleine Ne the staat, terwijl een derde kanaal langs den linker-Maasoever uit de Zuid-Willemsvaart van Maastricht naar Luik loopt. De voornaamste voortbrengselen zijn ongeveer dezelfde als die van de nederl. provincie L.: graan, hennep, vlas, cichorei, beetwortelen, vruchten en groenten; verder steenkool. De inwoners bestaan hoofdzakelijk van landbouw en veeteelt; verder zijn er eenige fabrieken van wollen en linnen stoffen, leder en laken en veel branderijen, De provincie wordt verdeeld in arrondissementen en kantons, die 206 gemeenten hebben, met vier steden: Hasselt, Tongeren, St. Truijen en Maeseyck. In kerkelijk opzicht vormt L. met de provincie Luik het bisdom Luik.
3) Staats-Limburg of de Landen van Overmaas, oude benaming van de streek in het Limburgsche, die de landen van Valkenburg, ’s Hertogenrade en Daelhem omvat.
4) Pruisisch stadje, provincie Westphalen, regeeringsdistrict Arnsberg, aan de Lenne, met fabrieken van katoenen stoffen en ijzerwaren; 5200 inw.
5) Pruisisch stadje, provincie HessenNassau, regeeringsdistrict Wiesbaden, aan de samenvloeiing van de Lahn en Ems, n.n.w. Wiesbaden, met een bisschopszetel, een bisschoppelijk seminarie en handel; 7000 inw.