Rijnland, Rijn-Pruisen, provincie van het koninklijk Pruisen, langs den Rijn, 26.992 km.2 groot, is verdeeld in de 5 regeeringsdistricten Keulen, Düsseldorf, Koblenz, Aken en Trier (zie ald.). Het noordelijk gedeelte (van Bonn over Duren naar Aken) is meerendeeis vlak, in het Z. strekt zich het Neder-Rijnsche gebergte uit.
Rechts van den Rijn bevinden zich takken van het WesterWoud, waartoe het Zevengebergte behoort, en uitloopers van heet Westfaalsche gebergte, en links van den Rijn het Saarbrücksche steenkolengebergte, de boschrijke Hundsrück, de Eifel, de Hooge Veen en een zijtak der Ardennen. De Rijn loopt door de prov. en neemt er verschillende rivieren, rechts de Sayn, Sieg, Wupper, Düssel, Ruhr en Lippe* en links de Nahe, Moezel, Nette, Ahr en Erft in zich op. In de kreitsen Kempen en Geldern zijn enkele kleine meren en op den Eifel het beroemde Laacher-meer. De voornaamste kanalen zijn: het Saar-Kolen-kanaal, het Duisburgsche Rijn-kanaal, het Ruhrortsche kanaal, de Spoygraben met den Ouden Rijn bij Kleef, het Rheinbergsche kanaal, het Erft-kanaal en het Noord-kanaal. Het zoogen. Guliksche land is vooral vruchtbaar en overrijk aan koren. De prov. is rijk aan hout, weilanden en vooral wijn. belangrijk zijn de steenkolenmijnen aan de Ruhr, aan de Saar en bij Aken; verder is er veel ijzer, lood, koper, mangaanerts, galmei, zink, vitriool enz., verscheidene steensoorten, kalk, leem, zout en turf. Er zijn vele minerale bronnen; de meest bezochte zijn die van Aken, Burtscheid, Kreuznaeh, Neuenahr en Bertrich. Het meerendeel der bevolking is katholiek. De protestanten bewonen vooral de door hare nijverheid wereldberoemde streken van het Wupperdal en zijn ook talrijk in de fabriekdistrieten van Krefeld en Viersen en in enkele steden.