Provincie van het koninkrijk der Nederlanden, grenst ten n. aan de Zuiderzee, ten o. aan Overijsel, ten z.o. aan de pruisische provinciën Westfalen en Rheinland, ten z aan Noord-Brabant, ten w. aan ZuidHolland en Utrecht, heeft een oppervlakte van 5082 □ k.m., en telde 31 Dec. 1899: 566 549 inw. of 112 per □ k.m. (1 Jan. 1902: 580 724, in 1890 : 512 2o2, 1873 : 437 778, 1860 : 401864, 1821 : 269 926, 1795, zonder de Lijmers, 217 828) 1 Jan. 1890 werden geteld 284142 Nederl. Hervormden, 185 321 r.-kath., 5208 Nederl. israëlieten, 2656 personen van geenerlei of onbekende religie, verder eenige christelijk gereformeerden (9122), lutherschen, waalsch-hervormden, Nederl. gereformeerden (18 309), doopsgezinden, remonstranten, oud-roomschen (357) enz. Het land beoosten den IJsel, alsmede de Veluwe tusschen Arnhem, Zutphen en Amersfoort is hoofdzakelijk geestland, zonder bouwgrond, bosschen of weilanden, slechts heidevelden en zandheuvels bevattend; V-; der provincie, n.l. het gedeelte tusschen Maas en Rijn behoort tot het vruchtbare marschland van de Betuwe, voorheen het eilandenrijk der oude Batavieren. Van het geestland is ongeveer 35 pet volkomen onproductief. In het geheel bestaat de grond van G. voor 21 pet. uit bouwland, voor 20 pet. uit wei- en grasland, voor 24 pet. uit heidevelden en braakliggend land, terwijl 14 pet. met bosschen bedekt zijn. Overigens vertoont G. in zijn grondgesteldheid een groot© verscheidenheid; terwijl de Veluwe (uitgezonderd in de nabijheid van de Zuiderzee, enkele oeverstreken langs Rijn en IJsel en de Geldersche vallei), de landstreek tusschen Nijmegen en de grens met Limburg, alsmede de omgeving van ’s Heerenberg, Lochem en Ne-ede uit heuvelige zandgronden bestaan, waaruit hoogten van 110 meter boven zeepeil oprijzen, wordt het overig deel ingenomen door laag, met dijken tegen overstrooming beschermd vlakland, hier be| staande uit vruchtbare klei (Benedendistricten, de Lijmers), elders uit laagveen (bij Oosterwolde) of gemengde gronden (langs den IJsel) en zandvlakten; bij Winterswijk ligt tertiair, hier en daar op de Veluwe, alsmede in het Zutphensche, hoogveen. Over het geheel is G. rijker aan natuurschoon dan eenige ander deel van Nederland. De voornaamste rivieren die door G loopen zijn: de Rijn, de Waal, de IJsel en de Maas; verder heeft het de Linge, den Ouden IJsel, de Berkel, de Schipbeek, de Grift enz.; onder de meren is het Uddelermeer op de Veluwe het grootste. In vroegere eeuwen liep door de Betuwe een vaart van Arnhem naar Nijmegen; thans zijn de voornaamste kanalen: het Apeldoornsche of Griftkanaal en het Dierensehe kanaal. G. heeft verder een betrekkelijk sterk ontwikkeld spoorwegnet; het gedeelte Utrechtsche grens—Venendaal werd geopend 15 Maart 1845, Venendaal—Arnhem 16 Mei 1845, Arnhem—Pruisische grens bij Babberich 15 Febr. 1856; Utrechtsche grens—Hattem 20 Aug. 1863, Hattem—Overijselsche grens 6 Juni 1864, Arnhem—Zutphen 1 Febr. 1865, Zutphen—Overijselsche grens bij de Dortherbeek 5 Aug. 1865, Nijmegen—Pruisische grens 9 Aug. 1865, Zutphen—Overijselsche grens bij Hiepenheim 30 Oct. 1865, Utrechtsche grens— Waardenburg 1 Nov. 1868. Waardenburg— Hedel 1 Nov. 1869, Hedel—Noord-Brabantsche grens 15 Sept. 1870; daarna heeft dit net zich nog aanmerkelijk uitgebreid (Arnhem-Nijmegen, Eist—Tiel—Gorinehem, Resteren— Rhenen, Dieren—Apeldoorn, Zutphen—Apeldoorn, Apeldoorn—Deventer, Apeldoorn—Hattem, Zevenaar—Doetinchem—Borkelo, Neede —Overijselsche grens, Zutphen—Winterswijk Pruisische grens, Doetinchem—Winterswijk, Winterswijk—Neede, Nijmegen—grens N.Brabant en Limburg bij Mook). Tusschen de -voornaamste plaatsen en in de door vreemdelingen meest bezochte gedeelten loopen tramlijnen.
G. bestaat in hoofdzaak van landbouw (graangew., tabak, vlas) en veeteelt; de geldersche paarden hebben ook in het buitenland een goeden naarn. Verder is er boschkultuur, fabrieks-nijverheid (steenbakkerijen op de uiterwaarden langs de rivieren, textielindustrie te Winterswijk, Aalten, Neede, JSibergen en Venendaal) met tezamen ongeveer 400 fabrieken, en eindelijk kleinhandel, .scheepvaart en visscherij. G. bevat 116 gemeenten, elk gemiddeld 43,8 km2, groot; hoofdstad is Arnhem. In de beide volkrijkste gemeenten, Arnhem en Nijmegen, woont ongeveer 18 0 0 van de geheele bevolking der provincie. De 116 gemeenten (alphabetisch gerangschikt) met haar bevolking op 1 Jan. 1902 zijn:
Aalten 7 725 Herwen 4116 Ammerzoden 2 352 Herwijnen 1809 Angerio 2 170 Heteren 3 235 Apeldoorn 27 585 Heumen 1570 Appeltern 3 046 Hoevelaken 1054 Arnhem 58 168 Horssen 834 Balgoy 472 Huissen 4 741 Barneveld 8031 Hummelo 3 043 Batenburg 555 Hurwenen 626 Beesd 2 406 IJzendoorn 601 Bemmel 5 831 Kerkwijk 1047 Bergh 7177 Resteren 3 223 Bergharen 1 511 Laren 3 805 Beuningen 2 355 Lichtenvoorde 4416 Beusiehem 1 741 Lienden 4 337 Borculo 4119 Lochem 4163 Brakei 1 499 Maurik 4101 Brummen 7 327 Millingen 3126 Buren 1891 Nederhemert 896 Buurmalsen 1886 Neede 3 721 Culenborg 8 371 Nijkerk 8 176 Deil 2 335 Nijmegen 45 304 Didam 4 344 Oldebroek 5 843 Dinxperlo 2 698 Ophemert 1258 Dodewaard 1941 Overasselt 1900 Doesburg 4 385 Pannerden 1095 Doetinchem (Ambt) 4 930 Poederoijen 1034 Doetinchem (Stad) 3 938 Putten 5 657 Doornspijk 3 457 Renkum 8 541 Doorwerth 430 Rheden 16 222 Dreumel 2 254 Rossum 1318 Driel 3 376 Rozendaal 452 Druten 4 671 Ruurlo 2 750 Duiven 3 040 Scherpenzeel 1376 Echteid 2 594 Steenderen 3 273 Ede 15 901 Tiel 10 866 Eibergen 5 210 Ubbergen 3 794 Eiburg 2 685 Valburg 5 831 Eist 6 614 Varik 1213 Epe 8 369 Voorst 10 080 Ermelo 7 692 Vörden 3 024 Est en Opijnen 1114 Vuren 1 475 Ewijk 2196 Waardenburg 1296 Gameren 1 916 Wadenoijen 1644 Geldermalsen 3 310 Wageningen 9 278 Gendringen 6 924 Wamel 5 155 Gent 2 835 Warnsveld 2 917 Gorssel 4 989 Wehl 2 287 Groenlo 2 768 Westervoort 1729 Groesbeek 5 961 Wijchen 4 165 Haaften 2 405 Winterswijk 11 486 Harderwijk 7 231 Wisch 7 412 Hattem 3177 Zaltbommel 4 058 Hedel 1760 Zelhem 3 930 Heerde 5 980 Zevenaar 4 477 Heerewaarden 998 Zoelen 2 308 Hemmen 191 Zuilichem 951 Hengelo 3 583 Zutphen 18 265 De oudste geschiedenis van G. is duister en vol tegenspraak. Zijn naam ontleent het aan de Rijnlandsche stad Geldern, wellicht de kern van het graafschap Gelre of Gelder.
Omstreeks het begin der christelijke tijdrekening werd het land, dat thans G. heet, bewoond door Batavieren en Chamaven of Hamaven; eenige eeuwen later vestigden zich benoorden Rijn enWaalSakserseninhetgebied v/dlinkeroever der genoemde rivieren Franken. Door Karel den Groote onderworpen, werden in deze streken voogden aangesteld, die op het einde der 10de eeuw den graventitel aannamen. In 1339 werd graaf Reinold II door keizer Lodewijk van Beieren tot hertog van Gelre en graaf van Zutphen verheven. Deze hertogen wisten zich, in weerwil van buitenen binnenlandsche oorlogen (Heeckerens en Bronkhorsten) staande te houden tot 1528, in welk jaar hertog Karel, geheel uitgeput, zich genoodzaakt zag een verdrag aan te gaan met keizer Karel V, volgens hetwelk genoemde keizer bij kinderloos overlijden van hertog Karel diens gebied erven zou. In 1579 sloot G., toenmaals een stadhouderschap, zich bij de Unie van Utrecht aan. Sinds bleef G. een der Nederlandsche provinciën; de grenzen werden herhaaldelijk gewijzigd.