(gr. Hephaistos), in de mythologie der oude Grieken de god van het vuur en der kunsten, welke tot vervaardiging van haar werkstukken het vuur noodig hebben, was de zoon van Zeus en Hera, volgens een latere sage echter van Hera alleen.
Oorspronkelijk zal hij wel de god geweest zijn van het in den bliksem nederdalende vuur. Wegens zijn misvormdheid (hij was namelijk lam) wierp zijn moeder hem van den Olympus naar beneden; hij kwam terecht in de zee, waar hij werd opgenomen door Thetis en Eurynome, bij wie hij vervolgens negen jaren verbleef in een grot en velerlei kunstvolle stukken vervaardigde. Volgens een andere, eveneens in de Ilias verhaalde sage, slingerde Zeus hem, toen hij in een twist tussehen deze en Hera tusschenbeide kwam ten gunste van laatstgenoemde, van den Olympus; hij viel op het yuleanische eiland Lemnos neder en werd, volgens latere sagen, eerst tengevolge van dien val lam. Deze lamheid zocht hij door zijn kunst te verhelpen en vervaardigde daartoe twee gouden, sprekende en zich zelf bewegende slavinnen (automaten), om daarop te steunen. Slechts in een roes van dronkenschap, waarin Dionysus hem gebracht had, liet hij zich bewegen naar den Olympus terug te keeren en Hera, die op een door hem vervaardigden en haar toegezonden zetel met onzichtbare banden geboeid zat, te bevrijden. Behalve Lemnos noemt de sage nog als zijn aardsche verblijf- of werkplaatsen: Lipara, Hiera, Imbros en den berg Etna (louter vulcanische plaatsen).
Als zijn gemalin wordt in de Ilias Charis, in de Odyssee Aphrodite genoemd. Deze laatste beging evenwel echtbreuk uit liefde tot Ares. Toen hij hiervan door Helius onderricht werd, omvlocht hij hun rustbed met een kunstig netwerk en toen Ares en Aphrodite daarin vastgestrikt lagen, kwam H. ijlings met al de góden aanloopen en bevrijdde het betrapte paar eerst op voorspraak van Poseidon. Door zijn lachwekkende gestalte, vooral door zijn hinken, verwekt hij meermalen in de vergadering der góden een „onbluschbaar” gelach. Al wat er in de oudheid aan kunstwerken bestond, was het werk van zijn handen, zooals het beeld van Pandora, de pijlen van Eros, de wagen van Helius, het borstpantser van Diomedes, en de wapenrusting van Achilles. Als kunstzinnige god treedt H. met Athena, die door zijn slag uit het hoofd van Zeus gesprongen was, in verbinding, en vervolgt haar zelfs met zijn wellustige begeerte; beide godheden werden dan ook in den attisehen eeredienst met een gemeenschappelijk feest gevierd.
Behalve te Athene en op Lemnos werd H. nog op Imbros en Samothrace vereerd, waar de Cabierenmysteriën (zie Kabieren) samenhingen met zijn eeredienst. In Athene bevond zich zijn heiligdom op den Ceramicus (de pottenmarkt), waarvan hij met Prometheus de schutspatroon was. Behalve met Athena komt H. ook voor met Dionysus, den god van den wijn en der lente, aan welk feit waarschijnlijk de werking der vulcanische kracht op den wijnbouw ten grondslag ligt. Bij de Romeinen werd H. geïdentificeerd met Vulcanus (zie ald.). De kunstenaars der oudheid stelden H. gewoonlijk voor als een geheel volwassen man, vandaar altijd gebaard. Hij is vooral kenbaar aan het kortere linkerbeen.
Als attributen gaf men hem smidsgereedschap (tang en hamer), de eivormig toeloopende werkmansmuts en het korte overkleed der werklieden. Zoo vertoont hem bijvoorbeeld een bronzen beeld in het Britsch Museum. In voorstellingen op vazen komt hij dikwijls voor op een ezel op den Olympus aankomend, vergezeld van Dionysus, die hem dronken gemaakt heeft. Op reliefs is een enkele maal de wapensmidse van H. afgebeeld. Behalve eenige kleine bronzen figuren in Londen en Berlijn, een fraai marmeren borstbeeld in het Vaticaan en een tweede in de villa Ludovisi is er haast geen noemenswaardige antieke voorstelling van dezen god bewaard gebleven. Literatuur: Rapp, Hephaistos in het Ausführliches Lexikon der griechischen und römischen Mythologie van W. Roscher; Blümner, De Vulcani in veteribus artium monumentis figura (Breslau 1870); Waentig, De Vulcani in Olympum reducto (Leipz. 1877); Griechische Götterideale (München 1893, bladz. 16 vlg.). .