Gepubliceerd op 17-02-2021

Grieksche kerk

betekenis & definitie

grieksch-oostersche of oostersch-orthodoxe kerk, dat deel der katholieke christenheid, hetwelk zich in 1054 heeft losgemaakt van de roomsch-katholieke kerk sinds de in het voormalig oost-romeinsche rijk aanvaarde dogma’s, ceremoniën en organisatievormen trouw bewaard heeft, en als richtsnoer voor leer, kerkbestuur en eeredienst erkent: de besluiten der eerste zeven oecumenische en enkele plaatselijke synoden, n.l. die van Konstantinopel (861 en 879), Carthago (258), Ancyra (315), Neocesarea (315), Gangra (340), Antiochia (341) en Carthagena (418), verder eenige canones van kerkvaders, n.l. de dusgenaamde canones der apostelen, 4 canones van Dionysius van Alexandria, 12 van Gregorius van Neocesarea, 15 van Petrus van Alexandria, eenige brieven van Athanasius van Alexandria, 92 brieven van Basilius den Groote, 9 van Gregorius van Nyssa, 18 antwoorden van Timotheus van Alexandria, 14 brieven van Theophilus van Alexandria, 5 van Cyrillus van Alexandria, 1 brief van Gennadius van Konstantinopel, de boetcanones van Johannes den Vaster, verscheidene uitspraken van Tarasius van Konstantinopel, 44 canones van Nicephorus ïïomologetas en 11 antwoorden van Nicolaas van Konstantinopel (omstr. 1100), de laatste die eenig kanoniek gezag verkreeg. Alle leerstellingen van lateren datum gelden slechts in de tweede plaats.

Evenwel heeft de G. vele nieuwe ceremoniën als anderszins van de r.-kath. kerk overgenomen. Tot de G. behoort de kerk van het vroegere Byzantijnsche rijk (de anatolisch-orthodoxe) en de Russische kerk (zie ald.). Het aantal der grieksch-orthodoxe christenen bedraagt ongeveer 100 millioen, n.l. ongeveer 80 millioen in- en 20 millioen buiten Europa.De G. erkent, op het voorbeeld der r.-kath. kerk, 7 sacramenten. De doop wordt toegediend bij onderdompeling, en wordt onmiddellijk gevolgd door het vormsel, daar de G. den doop aanmerkt als afwassching van de erfzonde en het vormsel als opneming in den schoot der gemeente. Zij gelooft aan de transsubstantiatie, doch acht die niet teweeggebracht door de consecratie, maar alleen door het geloof en gebed van den communicant. Het brood is gezuurd, de wijn naar oostersche wijze met water gemengd. Een ander punt waardoor de G. zich van andere christ. richtingen onderscheidt is de leer dat de Heilige Geest alleen van den Vader uitgaat. Ten aanzien van het verband tusschen de memschelijke natuur en de goddelijke genade staat de G. op het standpunt van het semi-pelagianisme.

Aan de geestelijkheid, met uitzondering van de kloostergeestelijken en de uit dezen te kiezen hoogere kerkhoofden, is het huwelijk niet alleen geoorloofd, maar zelfs voorgeschreven, mits slechts éénmaal, zoodat een pope (pastoor), weduwnaar wordende, in den regel zijn plaats niet behoudt, maar in een klooster treedt. Het huwelijk der leeken wordt alleen in geval van bewezen overspel ontbonden en de kerk is zeer gestreng ten aanzien der graden van bloedverwantschap, in welke de echt ongeoorloofd is. Een vierde echt wordt aan niemand toegestaan. Ten opzichte van het laatste oliesel onderscheidt de G. zich hierin van de r.-kath., dat zij het niet alleen aan stervenden, maar ook aan zieken toedient, op grond van Jac. V : 14. Elk denkbeeld van een zichtbaren stedehouder van Christus op aarde wordt door de G. verworpen.

Het bezit van beelden in de kerken en woningen der geloovigen is streng verboden. Wel worden afbeeldingen van Christus, Maria en van heiligen geduld, maar deze moeten geschilderd of in bas-relief zijn. De aanroeping der heiligen, vooral van Maria, de eerbied voor reliquieën enz. heeft de G. met de r.-kath. gemeen; ook hecht zij hooge waarde aan het kruisteeken. De vastendagen zijn vele in getal en worden streng in acht genomen. De jaarlijksche groote vastentijden zijn vier in getal: de 40 aan ’t Paaschfeest voorafgaande dagen, de tijd tusschen ’t Pinksterfeest en de St. Petrus- en Paulusdag (29 Juni), de 14 dagen, voorafgaande aan ’t feest van Maria Hemelvaart (15 Augustus), en de tijd van half Nov. tot Kerstfeest; voorts vast men eiken Woensdag en Vrijdag, benevens op den gedenkdag van Johannes den Dooper (24 Juni).

Het aantal vastendagen overtreft in de G. dat der vrije dagen. De eeredienst bestaat voor een groot gedeelte in liturgie en, hoewel ten jare 1682 de gewoonte, der gemeente oude homiliën voor te lezen, is afgeschaft en de geestelijken het voordragen van eigen leerredenen is aanbevolen, staat dit gedeelte van christelijke onderwijzing en besturing in de G. nog op een lagen trap en behooren kanselredenaars (Gideon, Platow, Lewanda, Philaretus e. a.) tot de zeldzaamheden. Ook ' het catechetisch onderwijs staat op een lagen trap. Het zelf-raadplegen van den Bijbel is geoorloofd, zoodat ook de G. de uitbreiding van het christendom (in Noord-Azië) steeds hand aan hand doet gaan met verspreiding der Heilige Schrift en de bijbelgenootschappen in Rusland in meer dan 25 talen bijbels hebben uitgegeven. Ook worden in elke godsdienstoefening na de misgedeelten der Schrift voorgelezen. Het zingen geschiedt door een koor, zonder begeleiding van eenig speeltuig.

De eeredienst wordt staande bijgewoond, op het Pinksterfeest alleen in een knielende houding. Bij het gebed wendt men zich met het gelaat naar het oosten. Het kloosterwezen bestaat ook in de G., maar niet op zulk een uitgebreide schaal als in de r.-kath.; de kloosters der eerste behooren genoegzaam alle tot de orde van Basilius. De monniken beoefenen de wetenschappen, de nonnen houden zich veelal bezig met werken van barmhartigheid en verpleging van zieken, alsmede met het onderwijs. De lagere geestelijkheid heeft onderscheidene rangen, als: liturgen, voorlezers, zangers, hypodiakenen en diakenen, priesters, popen en prosopopen, welke laatsten de eerste geestelijken bij der hoofdkerken zijn. De hoogere geestelijkheid, die uit de monniken wordt gekozen, bestaat uit bisschoppen, aartsbisschoppen, metropolieten en patriarchen.

In Rusland heeft de G. 24 bisdommen, verdeeld in 4 metropolen: Petërsburg, Kiew, Kasan en Tobolsk. De waardigheid van patriarch van Moskou is in 1702 door Peter den Groote opgeheven; van toen af is het bestuur der kerk opgedragen aan de Heilige Synode, bestaande uit een college van bisschoppen en wereldlijke raden. Deze synode wordt onder de aanzienlijkste colleges gerekend, welke in het keizerrijk bestaan; zij volgt in rang op den senaat. De Anatolische kerk heeft zich strenger aan de aloude kerkorde gehouden dan de Russische kerk. De patriarchen -van Konstantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem bestaan nog, doch slechts de eerste bezit het oude aanzien van den voormaligen aartsbisschop van die stad. Hij is als oecumenisch patriarch voorzitter van de synode te Konstantinopel, welke bestaat uit de drie andere patriarchen, een aantal metropolieten en bisschoppen en 12 Grieken van aanzienlijken stand.

Hij voert oppergezag in geestelijke zaken over allen die in zijn kerkgebied tot de G. behooren. De drie overige patriarchen, te midden van een overgroote meerderheid mohammedanen wonende, hebben slechts een zeer beperkt rechtsgebied; de patriarch van Alexandrië heeft slechts twee kerken te Kaïro. Toen de Grieken het juk der Porte hadden afgeschud, hielden hun metropolieten en bisschoppen een kerkvergadering, waarin de kerk van het nieuwe koninkrijk onafhankelijk werd verklaard van den patriarch van Konstantinopel en onder een eigen, door den koning te benoemen synode werd geplaatst. Dit besluit gaf aanleiding tot veel misnoegen en langdurige verwikkelingen, welke niettemin eindigden met de erkenning der zelfstandigheid van de in het koninkrijk Griekenland opgerichte heilige synode door de hooge geestelijkheid te Konstantinopel, behoudens eenheid en ondeelbaarheid ten aaneen van leer en ceremoniën.

De eindelijke volkomen scheiding tusschen de oostersche en de westersche christenheid (het groote schisma), die zich in de 11de eeuw voltrok, was reeds langen tijd door de staatkundige verhoudingen in het voor het christendom gewonnen deel der wereld, en vooral ook door de ijverzucht van de kerkvorsten, voorbereid. De verplaatsing van den xijkszetel uit Rome naar Byzantium door Constantijn in 330, waardoor een Oost- en West-Romeinsch keizerrijk ontstond, had ook weldra een kerksplitsing tengevolge, die bij het geloofsfanatisme der oost-romeinsche keizers en het toenemend gezag der bisschoppen van Rome gedurig grooter werd, vooral toen het concilie van Konstantinopel in 381 en dat te Chalcedon in 451 den bisschop van Konstantinopel tot tweeden patriarch der christenheid verheven had en deze meer en meer het oppergezag aan zich scheen te willen trekken. Toen het z.g. Henoticum van keizer Zeno in 482 verscheen, sprak paus Felix II te Rome over de patriarchen van Konstantinopel en .Alexandrië in 484 den banvloek uit, en sneed daardoor de kerkelijke gemeenschap tusschen de oostersche en westersche gemeenten af. Het gelukte paus Hormisdas wel in 519 een gedwongen wedervereeniging der G. met de latijnsche te bewerken, maar deze band werd wederom verbroken door de hardnekkigheid van wederzijden, door roomsche banvloeken tegen de grieksche beeldstormers in 733 en tegen den patriarch Photius te Konstantinopel in 862, die in dit opzicht den paus niet schuldig bleef, en hem verweet dat hij zich de opperheerschappij over de gansche christenheid aanmatigde en de grieksche patriarchen als zijn onderdanen behandelen wilde. Volgende grieksche keizers, om zich van de hulp der westersche vorsten tegen de mohamedanen te verzekeren, waren wel niet ongenegen tot wedervereeniging met de latijnsche kerk, maar het eigenbelang der grieksche geestelijkheid en de eisch van volkomen onderwerping aan Rome verijdelden telkens elke poging daartoe, en maakten de klove hoe langer hoe grooter.

Toen de katholieke kerk onder Gregorius VII door het op een vasten voet stellen van haar hiërarchie den grondslag legde van haar duurzaamheid, bleef de G. bij het reeds in 730 door Joannes van Damascus voorgeschreven leerstelsel en haar oude kerkregeling staan. De verovering van Konstantinopel door de fransche kruisvaarders en Venetianen in 1204 en de onderdrukking, welke de Grieken van dezen en de pauselijke legaten moesten lijden, vermeerderde slechts de verbittering; en schoon de grieksche keizer Michael II, die in 1261 Konstantinopel weder veroverd had, den primaat van den paus erkennen wilde, door zijn gezanten op de kerkvergadering te Lyon in 1274 de afscheiding opheffen liet, en er -in 1277 tot bevestiging der vereeniging met de latijnen een synode te Konstantinopel gehouden werd, verzette de grieksche geestelijkheid zich met beslistheid tegen dezen stap, en toen paus Martinus IV in 1281 keizer Michael uit staatkundige beweegredenen in den ban gedaan had, herstelde de in 1283 en 1285 te Konstantinopel door de grieksche bisschoppen gehouden synode hun oude leer en de afscheiding van de latijnen. Keizer Joannes VII en zijn patriarch Joseph deden de laatste poging op de in 1438 eerst te Ferrara en in het volgende jaar te Florence onder voorzitting van paus Eugenius IV gehouden kerkvergadering; maar de aldaar getroffen vereeniging had eerder het karakter eener onderwerping der Grieken aan den roomschen stoel, en werd door de geestelijkheid en het volk rechtstreeks verworpen. Het belang, hetwelk de grieksche keizers bij deze vereeniging gehad hadden, hield met den val des keizerrijks en het veroveren van Konstantinopel door de Turken in 1453 van zelf op, en de pogingen der katholieken om de G. te onderwerpen hadden sedert geen ander gevolg dan dat zij enkele gemeenten, in Italië, waarheen vele Grieken gevlucht waren, in Hongarije en Polen onder de gehoorzaamheid van den paus brachten, en die den naam kregen van vereenigde Grieken. Behalve in het eigenlijke Griekenland werd de grieksche godsdienst beleden in Klein-Azië, Syrië, Palestina, Egypte, Arabië, zelfs in Mesopotamië en Perzië; maar door de opvolgers van Mohamed sedert de 7de eeuw genoegzaam geheel uit Azië en Afrika verdrongen, en zelfs in Europa werd door de Turken in de 15de eeuw het getal harer aanhangers merkelijk verminderd; doch aan den anderen kant werd hare leer door verscheidene slawische volken en voornamelijk door de Russen aangenomen, wier grootvorst Wladimir in 988 het grieksch-christelijk geloof bij zijn onderdanen invoerde, hetwelk sedert in Rusland het heerschende gebleven is, en waar de G. tegenwoordig haar hoofdzetel heeft. Nadat de geleerde patriarch Cyrillus Lascaris te Konstantinopel zijn overhelling tot het protestantisme in 1629 met het leven geboet had, werd in 1642 door Peter Magilas, metropoliet van Kiew, een rechtzinnige geloofsbelijdenis der Russen opgesteld, en door de gezamenlijke patriarchen der G. in 1643 onderteekend en bekrachtigd, in 1662 in het grieksch en latijn met een voorrede van Nectarius, patriarch van Jeruzalem, in Holland gedrukt, in 1696 door Adrianus, laatsten patriarch van Moskou en in 1722 op' bevel van Peter I door de heilige synode uitgegeven, nadat zij in 1672 op een synode te Jeruzalem en in 1721 door een bevelschrift van Peter I voor het algemeen geldige symbolische boek der G. verklaard was geworden.

Literatuur: J. M. Heineccius, Abbildung der alten und neuen Griech. Kirche (3 dln., Lpz. 1711), Pitzipios-Be}^, Die orient. Kirche (duitsch van Schiel, Weenen 1857, 2de dr. 1865), Pichler, Geschichte der kirchlichen Trennung zwischen dem Orient und Occident (2 dln., Münch. 1864—65), Gass, Symbolik der Griech. Kirche (Berl. 1872), Stanley, History of the eastern church (5de dr., Lond. 1883), Ph.

Schaff, The creeds of christendom with a history and critical notes, dl. 1 (New-York 1884), Höre, Eighteen centuries of the orthodox Greek Church (1899), Kattenbusch, Lehrhuch der vergleichenden Konfessionskunde, dl. 1: Die orthodoxe anatolische Kirche (Freib. i. Br. 1892), Duchesne, Autonomies ecclesiastiques. Eglises séparées (Par. 1896), Reale, A history of the holy eastern church. General introduction (2 dln., Lond. 1850), Sokolow, Darstellung des Gottesdienstes der orthodox-kath. Kirche des Morgenlandes (duitsch van Georgij Morosow, Berl. 1893), Malssew, Die Liturgien der orthodox-kath. Kirche des Morgenlandes (1894 en 1902), dezelfde, Andachtsbuch der orthodox-kath.

Kirche des Morgenlandes (duitsch en slawisch, ald. 1895), dezelfde, Bitt-, Dankund Weihegottesdienste der orthodox-kath. Kirche des Morgenlandes (duitsch en slawisch, ald. 1897), dezelfde, Die Sakramente der orthodox-kath. Kirche des Morgenlandes (duitsch en slawisch, ald. 1898), dezelfde, Begräbnisritus und einige specielle und altertümliche Gottesdienste der orthodox-kath. Kirche (ald. 1898), dezelfde, Menologion der orthodox-kath. Kirche des Morgenlandes (2 dln., duitsch en slawisch, ald. 1900—01); „Revue internationale de Théologie” (sinds 1893 te Bern), „Byzantinische Zeitschrift” (van Krumbacher, Leipz., sedert 1892), „Theol. Jahresbericht” (uitgeg. door Holtzmann en Krüger); de beste bibliographie voor den tijd na 1453 is die van Legrand (6 dln., sinds 1885).