Gepubliceerd op 17-02-2021

Grasmusschen

betekenis & definitie

Sglvia, geslacht van de vogelfamilie der echte zangers, Sylviidae; bevat verscheidene soorten, meest levendige vogels, met een van boven grauw gevederte, krachtige pootjes, priemvormigen snavel met zwak benedenwaarts omgebogen spits, korte vleugels; de seksen zijn uiterst moeilijk van elkander te onderscheiden; zij houden zich op in tuinen en laag geboomte en voeden zich met insecten en kleine, zachte besvruchten. In Nederland komen voor: de grasmusch, Sylvia cinerea, in Groningen kersenpikker en in Noord-Brabant braambijtertje geheeten, gevederte aan de buikzijde geel, zomervogel, van April tot Aug., komt overal voor, behalve in de steden, broedt veelal langs de wegen, inzonderheid in kleistreken; de gestreepte grasmusch of sperwergrasmusch, een der grootste soorten, van boven aschgrauw, van onderen lichtgrijs, vleugels en staartveeren donkerbruin en witgezoomd, oogen levendig geel, maakt bij het zingen een onaangenaam ratelend geluid, is hier te lande zeer zeldzaam; in het Leidsch museum worden twee exemplaren bewaard, die nabij de stad Groningen geschoten zijn, de eene op 18 Mei 1860, de andere op 15 April 1861; de braamsluiper, Sylvia curruca, ook molenaartje, brummeldiefje, babbelaartje, in Friesland: kleine grijze hofzanger en klappermannetje, in Noord-Brabant garendiefje geheeten, wordt 15 centim. lang, is hier te lande een zomervogel (April—Sept.), in droge streken en in tuinen en moestuinen overal broedende gevonden; de zwartkop, Sylvia atricopilla, zomervogel (April—Sept.), broedt hier te lande in alle provinciën, in de noordelijke echter slechts in kleinen getale; de tuinfluiter, Sylvia hortensis, in Groningen groote hofzanger, in Friesland groote grijze hofzanger, bij Haarlem kersenpikkertje, bij Oirschot spaansche braambijter geheeten, zomervogel, van Mei tot Sept., overal in tuinen, bosschen en langs de wegen broedende gevonden, onderscheidt zich door zijn aangenaam, helder, fluitend gezang; het mannetje is aan de rugzijde bruinachtig-aschgrauw, van de keel tot aan den buik vuilwit.

< >