Gepubliceerd op 23-02-2021

Gijsbert karel van hogendorp

betekenis & definitie

(graaf) nederlandsch staatsman, broeder van den vorige, geb. 27 Oct. 1762 te Rotterdam, trad jong in pruisischen krijgsdienst, en maakte in 1778 den beierschen successie-oorlog mede. In net vaderland teruggekeerd, werd hij als officier bij de garde geplaatst en vertrok in 1783 met den gezant Van Berkel naar N.-Amerika.

Na ook Engeland bezocht te hebben, vestigde hij zich te Leiden, waar hij in 1786 in de rechten promoveerde en in hetzelfde jaar den krijgsdienst verliet, om als raad en pensionaris van Rotterdam op te treden, welke betrekking hij na de omwenteling van 1795 nederlegde. Hij woonde nu eerst te Amsterdam, waar hij een groot handelshuis bestuurde en vestigde zich later te ’s Gravenhage. Gedurende de fransche overheersching ontwierp hij reeds de Schets eener Grondwet, die later, ofschoon onder vele wijzigingen, de grondslag der nieuwe staatsregeling is geworden. Toen in 1813 de verbonden legers onze grenzen naderden, nam hij met Van Stirum en Van der Duyn de leiding der omwenteling; binnen weinig dagen was deze voltooid en Willem I als souvereine vorst aan het hoofd van den staat geplaatst (zie Nederland, geschiedenis). H., achtereenvolgens secretaris van staat, belast met het departement van buitenlandsche zaken, voorzitter van de beide commissiën tot het ontwerpen der grondwet, vice-president van den raad van state, lid en voorzitter van de algemeene vergadering der staten-generaal en later lid van de Tweede Kamer, oefende nog grooten invloed uit, hield echter in 1816 op lid der regeering te zijn, omdat hij zich niet met de inzichten van den koning kon vereenigen. Hij voerde nu tot 1824 een krachtige oppositie in de Tweede Kamer.

Daarna trok hij zich in het private leven terug, doch bleef onvermoeid werzaam tot verdediging zijner beginselen en overl. te Den Haag, 5 Aug. 1834. Onder zijn talrijke schriften zijn te noemen: Verhandelingen over den O.-I. handel (3 dln., Amst. 1801—03), Memorie over den tegenwoordigen staat van den handel en de culture in de O.-Indische bezittingen van den staat (1804), Bijdragen tot de huishouding van staat in hel koningrijk der Nederlanden (10 dln. 1818 —25, later door Thorbecke opnieuw uitgegeven), verder Lettres sur la prospérité publique (2 dln., Amst. 1831) en La séparation de la Èollande et de la Belgique (Amst. 1830). Zijn zoon gaf in het licht: Brieven en gedenkschriften van H. (5 dln., Den'Haag 1866—1902).

< >