oud-romeinsch (oorspronkelijk hernicisch) geslacht uit de stad Aletrium. De beroemdste uit deze familie, Gajus Fabricius Luscinus, verhuisde uit Aletrium naar Rome, misschien reeds kort na 306 v. C., toen de Hernicers het romeinsche burgerrecht zonder stemrecht hadden moeten aannemen. Door den senaat werd hij als gezant naar Tarente gezonden om de stad den oorlog tegen Rome af te raden, doch hij werd daar langen tijd, in strijd met het volkenrecht, gevangen gehouden. Als consul (282) overwon hij de Samnieten en andere volken van Beneden-Italië bij Thurii en ontzette daardoor de belegerde stad. Buitendien behaalde hij een rijken buit, drong tot Rhegium door en liet daar een legioen achter. Onder den consul Laevinus vocht hij (280) tegen Pyrrhus in den slag bij Heraclea en ging daarop als gezant tot Pyrrhus naar Tarente ter uitwisseling der gevangenen. De onomkoopbare eerlijkheid van Fabricius wees alle aanbiedingen van den koning af, doch de vrijlating der romeinsche gevangenen zonder losgeld nam hij van Pyrrhus aan. Het verhaal, dat Pyrrhus den onverzetlijken Romein door een olifant zocht te verschrikken, is waarschijnlijk slechts een fabel. Later (279) streed hij als legaat tegen Pyrrhus bij Asculum. Pyrrhus, misschien bewogen door het tegen hem gesmeed verraad en de hem dreigende vergiftiging, waarvan F. hem het eerst onderricht had, als ook door den voorgenomen veldtocht naar Sicilië, sloot vervolgens een wapenstilstand en toen hij nu naar Sicilië was afgetrokken, kreeg Fabricius opnieuw het opperbevel tegen de volken van Beneden-Italië en overwon ze. De hebzuchtige P. Cornelius Rufinus, die tot knevelarij en verkwisting geneigd was, werd in 275 door Fabricius als censor uit den staat geweerd, hoewel hij hem vroeger wegens zijne krijgsbekwaamheden tot het verkrijgen van de dictatuur behulpzaam zou geweest zijn.
F., wien zijne eerlijkheid nimmer veroorloofd had rijkdommen te verzamelen, stierf hoog geëerd en verarmd, evenals hij eenvoudig geleefd had. De staat gaf later aan zijne dochters een uitzet.