Gepubliceerd op 18-03-2021

Rome

betekenis & definitie

ital. Roma, in de oudheid hoofdstad van het Romeinsche rijk, later als residentie der pausen de eerste stad der kath. christenheid (naar haar Roomschen genoemd), thans hoofdstad van het koninkrijk Italië, in 1901 met 462.943 inw.; zij ligt onder 41° 53' 54" N.B. en 12° 59' 53" O.L. van Greenwich (Observatorium van het Collego Romano), aan beide oevers van den Beneden-Tiber, die haar in een S-vormigen loop doorsnijdt en hier nog 7 uur van de Tyrrheensche zee verwijderd is.

De stad ligt op vele heuvelen van geringe hoogte, daar de tusschenruimten in den loop der tijden met puin en bouwvallen als gedempt zijn; zij is omringd door een sterken muur, nog ten deele door keizer Aurelianus opgericht en met vele poorten en torens voorzien.

Het oude Rome

Reeds in de oudheid worden zeven heuvelen van matige hoogte te zamen genoemd als de eigenlijke plaats van de „stad der zeven heuvelen’', Rome; het zijn van het zuiden naar het noorden: de mons Aventinus (46 m.), de mons Caelius (50 m.), de mons Palatinus (52 m.), de mons Capitolinus (49 m.), de mons Esquilinus (60 m.), de collis Yiminalis (56 m.) en de collis Quirinalis (60 m.); de eerstgenoemde vier liggen geïsoleerd van elkander, gescheiden door diepe, oorspronkelijk moerassige dalen (het Yelabrum, het dal van het Circus Maximus en dat van het Forum Romanum). De hoogten aan den rechteroever van den Tiber (Janiculum, 85 m.) behoorden oorspronkelijk niet tot de stad, doch werden reeds ten tijde der Republiek betrokken en in den keizertijd bij' de stad ingelijfd.

De oorsprong der stad R. lag reeds in de oudheid, toen de historische behandeling van Rome’s yroegste geschiedenis begon, in het duister. Volgens de sage zou Romulus op 21 April 753 v. Chr. op den palatijnschen heuvel de oudste stad (Roma quadrata) gesticht, haar met een muur omringd en verschillende tempels gebouwd hebben. Bij deze oudste latijnsche nederzetting zou zich vervolgens een tweede sabijnsche (op den Quirinalis gevoegd hebben (Sabijnsche maagdenroof); als gemeenschappelijke burcht (arx) der latijnsch-sabijnsche stad geldt de kapitolijnsche heuvel. Tullus Hostilius zou den Caelius bij de stad getrokken en aldaar de inwoners van het door hem verwoeste Albalonga gevestigd hebben. Aan Ancus Marcius wordt de bebouwing van den Aventijnschen heuvel toegeschreven; aan de drie laatste koningen dankt Rome grootsche bouwwerken, waarvan nog overblijfselen bestaan. Tarquinius Priscus zou het moerassige dal van het Forum Romanum, Yelabrum en Forum Boarium hebben drooggemaakt door den aanleg der Cloaca maxima, een 2.5 tot 4 m. breed, meer dan 3 m. hoog, driedubbel gewelfd afvoerkanaal, welks hoofdader, ongeveer ,800 m. lang, nog thans dienst doet. Tarquinius Priscus begon, Tarquinius Superbus voltooide den Jupitertempel op het Kapitool; Servius Tullius bouwde aan den voet van het kapitool het Tullianum (een put) en de Marmertijnsche gevangenis. Vooral wordt aan Servius Tullius de fortificatie der stad toegeschreven, met een 7—8 km. langen muur.

Uit den eersten tijd na de verdrijving der koningen zijn o. m. de aan het forum gelegen tempels van Saturnus en van Castor afkomstig; op de verwoesting der stad door de Galliërs (390) volgde een haastige opbouw; daarop volgt de bouw der tempels van Juno Moneta en van Coneordia. Tegen het eind der 4de eeuw v. Chr. begint men practische werken uit te voeren: de appische weg (Via Appia) en de appische waterleiding (Aqua Appia), beide door den censor Appius Claudius (312 v. Chr.); de tweede waterleiding (Anio vetus) lieten de censoren Manius Curius Dentatus en Lucius Papirius Cursor uit den oorlogsbuit van Pyrrhus bouwen (272); de censor Flaminius legde 220 de via Flaminia (Flaminische weg) aan en bouwde op het Marsveld het naar hem genoemde circus. Voorsteden ontstonden aan den Tiber en op het Marsveld. Ten gevolge van de relaties met Griekenland en het oosten ontstonden er in de 2de eeuw prachtiger bouwwerken. Om het oude Forum te verruimen richtte Cato de Oude 185 v. Chr. de eerste openbare hal (basilica Porcia) op; 179 volgde reeds een tweede (basilica Aemilia), 171 de basilica Sempronia, 121 de bas. Opimia; de eerste steenen brug, pons Aemilius, werd 179 —142 naast de oude pons sublicius gebouwd; een tweede verbinding werd omstreeks 62 v. Chr. tot stand gebracht door de beide over het eiland voerende bruggen pons Fabricius en pons Cestius. Sulla hernieuwde op prachtige wijze den in de burgeroorlogen verwoesten tempel van Jupiter Capitolinus; 78 v. Chr. werd het Tabularium (archief en regeeringsgebouw) gebouwd; Pompejus richtte57 v. Chr. het eerste steenen theater in R. op.

Caesars plannen voor de uitbreiding en verfraaiing der stad, door zijn dood onderbroken, werden op grootsche wijze door Augustus uitgevoerd. Het Marsveld, waarop hij en Agrippa prachtige gebouwen oprichtten, werd bij do stad getrokken en deze daardoor bijna met een derde vergroot. De oude indeeling der stad in 4 districten werd vervangen door een in 14 kwartieren (regiones). De door de eerste keizers verfraaide stad leed verschrikkelijk door den grooten brand onder Nero (17 tot 25 Juli 64 na Chr.), waarbij drie kwartieren geheel, zeven grootendeels verloren gingen. Nero begon de herbouwing naar een meer regelmatig plan met ijver, doch zijn opvolgers hadden nog langen tijd werk eer alles voltooid was.

Vespasianus liet de stad opmeten; haar omtrek wordt door Plinius aangegeven op ongeveer 18 km.; omtrent het aantal inwoners ontbreken vaste gegevens, de nieuwe berekeningen varieer en tusschen 800.000 en 2 millioen.

Onder de voornaamste monumenten uit den tijd van Augustus tot het einde der Antonijnen Loemen wij de volgende: op het Kapitool bevond zich de tempel van Jupiter Capitolinus en die van Juno Moneta; op de helling de tempel van Saturnus; voorts de tempel van Concordia, en tusschen deze beide die van Vespasianus; aan de helling sluit zich de Via sacra, de langs de zuidzijde van het forum loopende „heilige weg”, aan; bij het begin daarvan stond de triomfboog van Tiberius, 16 na Chr. naar aanleiding van zijn overwinning op de Germanen opgericht; rechts stond vervolg, de Basilica Julia, tegenover de Curia Julia aan de overzijde van het forum en de Basilica Aemilia; voorts de tempel van Castor, tegenover * den tempel van Divus Julius (Caesar); tusschen beide stond de triomfboog van Augustus; daarop volgde de ronde tempel van Vesta, met het aangrenzend paleis der Vestaalsche maagden; voorts de tempel van Faustina en op het hoogste punt der Sacra Via de triomfboog van Titus, opgericht tot aandenken aan de onderdrukking van den opstand der Joden (70 na Chr.). Ten oosten daarvan lag de kolossale dubbele tempel van Venus en Roma. De geheele ruimte tusschen het oude forum en den Quirinalis vulden de fora der 'keizers met hun talrijke tempels, zooals die van den Vrede, die van Minerva, van Mars Ultor; het prachtigste forum was dat van Trajanus, waaraan de Basilica Ulpia grensde. Ook de Palatijnsche heuvel droeg prachtige gebouwen; tusschen Palatinus en Aventinus lag het Circus Maximus. Een der merkwaardigste monumenten van het oude P. is het Amphitheatrum Flavium (het Colosseum), ten westen waarvan zich de overblijfselen van een monumentale fontein (Meta sudans) bevonden. Op de helling van den Esquilinus bouwde Titus zijn Thermen, waarnaast Trajanus veel grootere Thermen oprichtte, waartoe ook een groot waterreservoir behoorde. Voorts dienen de verschillende monumentale waterleidingen genoemd, waarvan nog belangrijke overblijfselen bewaard zijn, benevens het Amphitheatrum castrense, afgezien van het Colosseum het eenige amphitheater van Rome. Op het Tiber-eiland werd 292 v. Chr. een tempel voor Aesculaap opgericht en aan ’t eiland zelf de vorm van een schip gegeven. De straatwegen buiten de stad waren mijlen ver met grafmonumenten bezet, daar de Romeinen geen groote kerkhoven aanlegden; de beroemdste en fraaiste bevonden zich langs den Appischen weg, zooals het graf der Scipio’s; het meest bekend is dat van Caecilia Metella, alsmede de piramide van Cestius.

Het haastig verval van het rom. rijk onder de geweldenaars der 3de eeuw was oök van invloed op de bouwwerken der hoofdstad; Septimius Severus en zijn zoon Caracalla restaureerden wel oudere gebouwen, zooals het Pantheon e. a., doch haastig en zonder smaak. Voorts bouwde Severus op den Palatijnschen heuvel een prachtig paleis; te zijner eere werd op het forum een groote triomfboog opgericht. Onder de bouwwerken van Caracalla nemen de kolossale Thermen aan den Appischen weg de eerste plaats in. Keizer Aurelianus bouwde een prachtigen tempel der Zon en liet de stad weder door een muur omringen, die door Probus voltooid en later door Honorius verbeterd werd. Een laatste periode van bloei was voor R. de regeering van Diocletianus en die van Constantijn; eerstgenoemde deed de grootste Thermen van R. bouwen; het belangrijkste nog bewaard gebleven monument van Constantijn is de triomfboog, dien senaat en volk voor hem 312 na de overwinning op Maxentius oprichtten nabij het Colosseum. Een uit den tijd van Constantijn afkomstige statistische beschrijving der 14 kwartieren geeft o. m. aan dat Rome toenmaals bezat: 28 bibliotheken, 8 bruggen, IQ bazilieken, 11 thermen, 19 waterleidingen, 423 straten, 1790 paleizen, 46602 huurwoningen, 856 badhuizen, 1352 straatfonteinen. Na Constantijn den Gr. wordt het verval van Rome voortdurend sneller en niet tegen te houden; van belang was de verplaatsing der residentie naar Byzantium (Constantinopel) in 330. Wel deden talrijke keizers nog veel voor de verfraaiing der stad; zoo stelde Constantius 357 den grootsten van alle egypt. obelisken (32 m.) in het Circus maximus op; Valentinianus bouwde een steenen brug over den Tiber; Theodosius bouwde een groote zuilengalerij, doch moest reeds 391 een wet uitvaardigen tegen het verwoesten van openbare gebouwen. In 410 werd R., voor het eerst sedert 800 jaar, ingenomen door den westgotischen koning Alarik; in de 5de en 6de eeuw hadden herhaalde verwoestingen van R. door de barbaren plaats; ook werden de nog overgebleven kostbaarheden tot sieraad der oostromeinsche hoofdstad weggevoerd.



Het nieuwe Rome

Onder de pausen, die het meest voor de verfraaiing van Rome hebben gedaan, onderscheiden zich: Paulus II. (1464—71), Ailexander VI. (1492—1503), Julius II. 1503— —13), Leo X. uit het geslacht der Medici (1513 —21), Plus IV. (1559—1566), Gregorius XIII. (1572—1585), Sixtus V. (1585—1590), Clemens XIV. (1769—1775), Pius VII. (1800—1823) e. a. Hoewel Rome niet meer, gelijk onder de Romeinen, de hoofdstad der wereld is („caput orbis terrarum”, „caput mundi”), is zij toch nog altijd door de vereeniging van oude en nieuwe kunst de merkwaardigste stad ter wereld. De eerwaardige puinen van het verledene, waarop men schier bij eiken tred stoot, de tallooze werken der oude kunst, die men nog bijna dagelijks al gravende ontdekt; de heerlijke werken der nieuwere bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, zelfs de bijna landelijke stilte van vele stadsgedeelten, welke Rome van alle andere italiaansche steden onderscheidt, maken een onuitwischbaren en geheel eenigen indruk en geven de stad nog het volle recht op den naam van eeuwige stad, „citta eterna”. Terwijl de meeste andere steden der oudheid, als Babylon en Nineve, Tyrus en Sidon, Susa en Persepolis, Palmyra en Carthago, Thebe (in Egypte) en Memphis na korter of langer tijd, ten onder gingen, bleef Home bestaan en kreeg zij zelfs in lateren tijd nog grooter beteekenis. Van de belangwekkende bouwwerken van het tegenw. Rome kunnen hier slechts eenige opgenoemd. De stad bezit de prachtigste kerk der wereld; het is de Sint Pieter (San Pietro in Vaticano), in den Rione di Borgo, op den rechteroever van den Tiber, welken Sixtus V mede bij de .stad getrokken heeft, opdat zij, even als het oude Rome, 14 rioni (voor regioni = kwartieren) hebben zou; vroeger was dit gedeelte, dat den vaticaanschen heuvel omvat, een voorstad en heette „Cittä Leonina”, naar haren stichter, paus Leo IV. Tot in de 16de eeuw woonden de pausen en vele grooten in dit oord, dat nu wegens' de ongezonde lucht aan de ärmsten der stad is overgelaten. De Pieterskerk ligt aan de helling van een heuvel, op het plein, waar vroeger de tuinen van Nero en zijn renbanen geweest zijn en waar Constanten een kerk liet bouwen, die echter op Let eind der 15de eeuw afgebroken is. Nikolaas V liet den nieuwen bouw in 1450 door Rosellini beginnen, die echter na zijn dood afgebroken, eerst door Julius II in 1506 met ijver weer opgenomen en volgens de teekeningen van Bramante uitgevoerd werd. Leo X zette den bouw voort onder de leiding van San Gallo, van Raphaël en later van Peruzzi. Na eenige afbrekingen en veranderingen, werd onder Paulus III de bouw aan den grooten Michel Angelo opgedragen die weer veel veranderde en tot zijn dood, in 1564, onder 5 pausen het werk bestuurde. Onder Pius V en Gregorius XIII zetten Vignoia en della Porta den arbeid naar het plan van Michel Angelo voort, en Fontana voleindigde binnen 22 maanden onder Sixtus V den schoonen koepel; nochtans had men moeite onder Paulus V in 1614 geheel met den bouw klaar te komen. De plechtige inwijding vond in 1626 onder Urbanus VIII plaats; maar nog ontbraken twee klokketorens, waarvan de een, reeds der voltooiing nabij, weder moest afgebroken worden, en de kerk is daarom zonder dezen gebleven. Men berekent de kosten op meer dan 125 millioen gulden (47 millioen scudi). De kerk zelf is in den vorm van een latijnsch kruis gebouwd, boven welks midden zich de koepel verheft, met twee kleinere ter zijde; op den koepel staat een zoogenaamde lantaarn en boven deze een pyramide>, die een met een kruis gekroonden bol draagt. De hoogte van het geheel bedraagt 143 meter, de lengte met insluiting van het voorportaal 190, zonder dit 180; de breedte 130 meter; de voorgevel is 45 meter hoog en 118 meter breed. Daar zich in de 17de eeuw denige gevaarlijke scheuren in den koepel vertoonden, werden er voor en na zes reusachtige ijzeren hoepels omheen gelegd. De rijkdom aan heerlijke zuilen, standbeelden, mozaïeken en schilderijen, die het binnenste van dezen tempel en zijn talrijke kapellen en voorportalen versieren, kan hier slechts aangestipt worden. Het meest valt het hoofdaltaar in T oog, dat in het midden, recht onder den koepel, op zich zelf staat; daarboven verheft zich een koperen verhemelte van 26 meter hoogte, dat door 4 bronzen, gedraaide zuilen gedragen wordt. Alleen de paus mag aan dit altaar de mis lezen. Onder het altaar bevindt zich het eigenlijke heiligdom van den tempel, de onderaardsche kapel, in welke, naar men wil, de gebeenten der apostelen Petrus en Paulus rusten. Over T geheel loopen onder de gansche kerk uitgestrekte gewelven, de z.g. vatikaansche grotten, waarin tallooze pausen en andere vorstelijke personen, o. a. ook koningin Christina van Zweden, begraven liggen en waar ook, zooals men zegt, de gebeenten van de onder Nero omgekomen Christenen begraven zijn. De St. Pieterskerk, die een ruimte beslaat van 23.000 M.2, heeft plaats voor meer dan 50.000 menschen; op het Paaschfeest bij' de zegenuitdeeling van den paus, verzamelen zich in en om haar wel 80.000 menschen. (De grootste Prot. kerk der aarde is de St. Paul van Londen, voor 25.000 personen). Onder de andere kerken bekleedt de eerste plaats San Giovanni in Laterano, aan het zuidelijk einde der stad in den Rione de Monti, de eigenlijke parochiekerk van den paus, waarin de pausen gekroond worden en vele kerkvergaderingen gehouden zijn, daarom ,,Omnium Urbis et Orbis Ecclesiarum Mater et Caput”, d. i. moeder en hoofd van al de kerken der stad en der wereld, genoemd. Zij is een schoon, oud gebouw, door Constantijn opgericht, maar later op velerlei wijzen veranderd en ontsierd. Tot in de 14de eeuw was zij de begraafplaats der pausen. In een hoogst eenzaam,, met puinhioopen als bezaaid! oord niet ver van het Lateraan ligt de oude, vervallen kerk Sta. Stephano rotondo, uit de 5de eeuw, welker rond gewelf door 2 rijen heerlijke granietzuilen gedragen wordt. De merkwaardigste rotonde is echter in Rome Sta. Maria ad martyres, gewoonlijk slechts de Rotonda geheeten, het voormalige Pantheon van Agrippa. Sedert 1800' jaren heeft dit heerlijk gebouw, het prachtigst monument van het oude Rome en oorspronkelijk voor thermen bestemd, alle vernielingen der menschen en van den tijd weerstaan. Thans is het hoofdzakelijk aan bet aandenken van kunstenaars gewijd, wier borstbeelden er geplaatst zijn. In de nabijheid van de kerken buiten de eigenlijke stad is vooral de S. Sebastiano merkwaardig, wijl zij de grootste der Romeinsche ka tak omben bevat (zie akL). De talrijke paleizen van Rome' onderscheiden zich deels door grootte en schoonheid van bouw, deels door den rijkdom van kunstschatten in schilderijen, antieken, boeken enz. Den eersten rang neemt wel in het Vatikaan (zie ald.) Een tweede pauselijk paleis, in 1870 evenwel door de Italiaansche regeering tot residentie van koning Vietor Emanuel ingericht, wordt het Quirinaal genaamd, naar den heuvel, waarop het ligt; ook heet het wel Monte Cavallo, d. i. Paardenberg, naar de kolossale standbeelden van twee paardentemmers (Castor en Pollux) die voor het paleis staan. Gregorius XIII liet het in 1574 aanleggen, en vele der volgende pausen hebben er aan gebouwd, zoodat het als bouwwerk weinig overeenstemming in verschillende deelen vertoont. Wegens zijn gezonde ligging op een hoogte en toch bijna in het midden van de stad was het, in plaats van het afgelegen en ongezonde Vatikaan, de gewone residentie van den paus. Nergens is de tegenstelling van het oude en nieuwe Rome meer in ’t oog vallend, nergens zijn de overblijfsels der voormalige heerlijkheid meer samengedrongen dan op het Kapitool (zie ald.) en het Forum Romanum, het middelpunt van alle leven en verkeer in het oude Rome.

Het nieuwere Rome is overal met de bouwvallen van het oude bezaaid, en zelden blijft een in ’t werk gestelde graving onbeloond. Behalve de reeds vermelde overblijfsels van antieke gebouwen verdienen nog bijzonder genoemd te worden: de Cloaca maxima, een hoog, gewelfd, afvoerkanaal voor de moerassige deelen der stad, door den laatsten Tarquinius aangelegd en waarvan een gedeelte nog goed bewaard en in gebruik is; verder de Engelenburg, op welks toren een vergulde engel staat.

Onder de vele ruïnen van thermen of warme baden, (gebouwen van grooten omvang, deels uit onderaardsche vertrekken en gangen, waarin eigenlijk gebaad werd, deels uit zalen, zuPengangen enz. boven den grond, waarin men na het bad vermaak en verkwikking zocht) zijn die van Caracalla de best bewaarde en naast de keizerlijke paleizen de grootste bouwvallen van Rome.

Bij allen rijkdom aan heerlijke gebouwen heeft Rome toch slechts weinig eigenlijk schoone pleinen en straten. Onder de pleinen is naast de Piazza di S. Pietro het grootste de Piazza Navóna, de Circus Agonalis der Ouden, nu een groentemarkt, met 4 fonteinen versierd, niet ver van den T'iber. Op de Piazza Colonna, het voormalige Forum van Antonius Pius, heeft men een schoone, 40 meter hooge marmeren zuil met basreliëfs versierd; een inwendige trap voert naar den top, waar een metalen standbeeld van den apostel Petrus staat. Verder het schoone plein vóór het Quirinaalsch paleis, met een obelisk van rood graniet; het plein voor het Pantheon met een obelisk en een schoone antieken marmeren zuil, waarop een metalen standbeeld van de maagd Maria staat; het prachtige plein voor de Pieterskerk, met 2 fonteinen en een obelisk; het plein op het Kapitool; de Piazza di Spagna, aan het zuideinde van de straat del Babbuino; eindelijk de Piazza del Pópolo aan de gelijknamige poort, door welke bijna alle van bet N. komende vreemdelingen Rome betreden. Deze Portadel-Popolo zelf is de schoonste van alle 19 poorten van Rome; zij voert naar het plein, dat door een Egyptische obelisk van 13 meter hoogte en een fontein versierd is en op hetwelk 3 straten, gescheiden door 2 eveneens gebouwde kerken, uitloopen; de middelste daarvan, die recht naar het Z. voert, is de beroemde, met tal van schoone gebouwen bezette Corso, waarop elken avond de groote wereld een wandelrit komt doen en die tevens het voorname tooneel is van de wereldberoemde carnevals-vermaken. In deze „Strada del Corso”, die ter lengte van meer dan een kwartier, de Piazza del Popolo (het Populier-plein) met de P. Venezia verbindt en ten deele de oude Via FJaminia is, openbaart zich het eigenaardig leven van Rome’s burgerij.

Rome is residentie des koniugs, zetel der vertegenwoordiging en der ministeriën; het heeft een hoogeschool (1303 door paus Bonifacius VIII gesticht, sedert 1870 een philosoph., natuurwetenschappelijke, rechtsgeleerde en een medische faculteit en een opleidingsschool voor ingenieurs, Regia scuola d’applicazione per gl’ingegnerii, in 1902 in het geheel 2588 studenten), verder een Collegium urbanum pontificium de propaganda fide tot opleiding van geestelijken, verschillende andere colleges, een conservatorium enz., vele schouwburgen en concertzalen. Groot-industrie ontbreekt; hoog ontwikkeld is daarentegen de kunstnijverheid.



Geschiedenis

(Voor die van het oude R. zie: Romeinsche rijk).



Rome onder de pausen

Na den ondergang van het westersch-romeinsche rijk kwam R. onder de heerschappij der Oost-Goten; hun koning Theodorik (Diederik) zorgde voor het behoud en het herstel der stad, evenals voor dat der romeinsche instellingen en wetten. Zesmaal werd zijl vervolgens in den oorlog tusschen Goten en Byzantijnen ingenomen, doch zoowel door Belisarius als ook door Totila en door Narses gespaard. Keizer Justinianus I vervaardigde daarop wetten ten gunste van R. uit, doch de stad zonk meer en meer tot provinciestad; zijl werd geregeerd door keizerlijke duces, onderbevelhebbers van den exarch in Ravenna; in het Lateraan zetelden de pausen, de voornaamste weldoeners der stad. Gedurende dezen byzantijnschen tijd, toen de Langobarden in het grootste gedeelte van Italië heerschten (570 tot omstreeks 750), werkten overstroomingen, hongersnood en pest mede tot het verval van R. Door de schenking van Pippijn (754) ontstond de Kerkelijke Staat, die door Karel den Grooten bevestigd werd; de paus werd heer in Rome. Leo IV versterkte, nadat het stadsgedeelte aan den rechteroever van den T'iber door een plundering der Sarracenen zwaar geleden had, het Vaticaan en zoo ontstond de Leonijnsche stad. Doch tegelijk met de heerschappij van den paus begonnen de eindelooze gevechten der Romeinen tegen haar en tegen de duitsche keizers, vervolgens de partijoorlogen van den adel, waardoor de oude monumenten deels als burchten en torens gebezigd, deels verwoest werden. De hevigste verwoesting was die, welke 1084 in den strijd tusschen Gregorius VII en Hendrik IV plaats had, toen Robert Guiscard een deel van het Mars veld en van de oude zuidelijke stad verwoestte. In 1143 herstelde het rom. volk weer den senaat, twee jaar later proclameerde Arnold van Brescia de republiek, welke echter na een tienjarig bestaan door paus Hadrianus IV met de hulp van Frederik I van Hohenstaufen onderdrukt werd. In den tijd der Hohenstaufen verscheurden gevechten tusschen Guelfen en Ghibellijnen de stad; na den dood van Frederik II begonnen de Romeinen het hoofd hunner stad onder vreemde vorsten en edelen te kiezen; door Martinus IV (1284) kwam de benoeming der senatoren weer aan den paus. Bonifacius VIII vierde 1300 het eerste jubeljaar; doch zijn opvolger Clemens V moest, in den strijd met Philips van Anjou het onderspit delvend, de pauseliijke residentie naar Avignon verleggen (1309). De volgende honderd jaren beteekenen voor de stad weer een diep verval. De avontuurlijke poging van Cola di Rienzi om weer een republiek op te richten (1347) eindigde met den dood van dien „tribuun” (1354). Paus Gregorius XI keerde 1377 naar R. terug, doch wegens de gevechten tusschen de Orsini’s en de Colonna’s in de stad en de moeilijkheden, welke de kerk doorleefde, werd nog alle bloei verhinderd. Enkele grootsche vestingwerken, een enkele gotische kerk (Sta. Maria Sopra Minerva), de groote trap van Araceli (1349) zijn de eenige noemenswaardige bewaard gebleven bouwwerken uit de jaren 1000—1400.

Een nieuw tijdperk begon voor de stad toen nia het concilie van Constanz een Romein, Martinus V (Colonna), den H. Stoel besteeg. Hij en zijn opvolger Eugenius IV (1431—47) herstelden in de verwoeste en onveilige stad en in de Campagne rust en orde. Nicolaas V (1447—55) verbeterde de muren van Aurelianus op tal van plaatsen, begon de Pieterskerk, die dreigde in te storten, door een grootsch nieuw gebouw (naar de plannen van Bernardino Rossellino) te vervangen, vergrootte het paleis van het Vaticaan en stichtte de vaticaansehe bibliotheek; ook breidde de stad zich thans over het Marsveld uit. De bouwlust nam onder Alexander VI (1492—1503), Julius II (1503—13), Leo X (1513—21) een hooge vlucht; met de pausen wedijverden de kardinalen in het bouwen van prachtige kerken en paleizen en onmetelijke sommen uit alle christelijke landen werden ter verfraaiing van R. besteed. Bouwmeesters als Bramante, Raffaël, Michelangelo, de beide Sangallo, Peruzzi, schilders als Perugino en Pinturicchio drukten op de stad het stempel hunner kunst. Einde 1526 bedroeg het aantal inwoners 55035. Deze schitterende periode werd reeds 6 Mei 1527 afgesloten door den verschrikkelijken Sacco di Roma, de bestorming der stad door de spaansche en duitsche troepen van Karel V onder den connétable de Bourbon. Onder Paulus III (1534—49) kwam het gevaar van Turken en Moresken zóó nabij!, dat een nieuwere versterking voorgenomen, doch slechts voor een klein gedeelte voltooid werd. Het Kapitool werd volgens de plannen van Michelangelo veranderd, die ook het plan voor de SintPieterskerk en het model voor haar koepel vervaardigde. Onder Gregorius XIII (1572—85) begon de stad zich naar het oosten uit te breiden.

Van diepgaande beteekenis voor de ontwikkeling van R. was het pontificaat van Sixtus V (1585—90). Niet slechts groote monumentale bouwwerken werden geschapen (koepel van de Sint Pieter, Vaticaansehe bibliotheek, Acqua Felice), maar ook een uitgestrekte vlakte, van den Pincio over Quirinaal en Esquilijnschen heuvel tot aan dien Caeilius reikend, bij de stad gevoegd. Zijn rechtlijnige stratenaanleg (Via Sistina enz.) is toonaangevend geweest voor het R. der pausen tot 1870. De 17de eeuw had tot taak, de door Sixtus V getrokken grenzen langzamerhand met gebouwen te vullen. Aan de 18de eeuw zijn de groote musea hun stichting verschuldigd: het Kapitolijnsche onder Benedictus XIV, 1742; Villa Albani, sedert 1760; Vaticaansch museum, Museo Pio-Clementino, onder Clemens XIV en Pius VI.

Van belang was de periode der fransche overheersching, 1809—11, waarin voor de orde der stad, beperking der bedelarij, straatverlichting en dergel. veel gedaan werd. Ook de opgravingen, vooral op het forum, in het Colosseum, op het forum van Trajanus, werden, voor het eerst op waarlijk wetenschappelijke wijze, krachtig bevorderd. Daarentegen moest het Vaticaansch Museum zijn beroemdste kunstschatten aan Parijs af staan. Het aantal inwoners bedroeg destijds ongeveer 130.000.

Onder Leo XII en Gregorius XVI bleef, terwijl overal elders in Italië revoljitionnaire bewegingen uitbraken, in R. de uitwendige rust bewaard. Onder de regeering van Pius IX werden tal van verbeteringen ingevoerd, doch de revolutie van 1848 maakte R. weer voor korten tijd tot republiek (Febr.—Juli 1849). Ter handhaving der rust ontving de paus den steun van fransche troepen, en deze bescherming van Frankrijk verhinderde ook 1869 een annexatie van R. en des,zelfs verandering tot hoofdstad van het nieuwe Italië. In dit tijdperk hadden zeer veel opgravingen plaats, waaronder die van De Rossi in de katakomben de belangrijkste' zijn en van het grootste gewicht voor de kerkelijke en de kunstgeschiedenis der eerste eeuwen. Nadat Doe. 1866 de fransche troepen uit R. waren teruggetrokken, beproefde Garibaldi de stad bij verrassing te nemen, doch zijn expeditie mislukte door het ongelukkig gevecht bij Mentana (3 Nov. 1867). Ten tweeden male verlieten de fransche troepen de stad in Aug. 1870 en toen rukte een ital. leger tegen R. op; de paus liet de stad voor den vorm verdedigen (door 6000 man onder generaal Kanzier); na een kort gevecht drongen de ital. troepen door een bres nevens de Porta Pia 20 Sept. 1870 R. binnen. Het plebisciet van 2 Oct. sprak de vereeniging der stad met het Koninkrijk Italië uit.



R. sedert 1871

Toen R. 26 Jan. 1871 tot hoofdstad van Italië werd verklaard, begon het een nieuwe gedaante aan te nemen; het overbrengen der ministeries, gerechtshoven, garnizoen enz. maakte het spoedig beschikbaarstellen van gebouwen noodig, waarvoor meestal opgeheven kloosters werden gebezigd. Voor de toestroomende bevolking werd een uitbreiding der stad naar het oosten voorgenomen; binnen enkele jaren waren de Viminalis en de Esquilijnsche heuvel met straten bebouwd; voorts werd de loop van den Tiber geregeld. Het nieuwe haastige bouwwerk was echter ver van solied; 1887 werd het ghetto der Joden omvergehaald. De bouwwoede van omstreeks 1885 is als „verwoesting van R.” bestempeld en gaf aanleiding tot een heftige polemiek tusschen Italianen en vreemdelingen. Geen enkele periode is uit het oogpunt van kunst zoo arm aan fraaie en grootsche gebouwen alis deze jongste'.

Litteratuur: Monografia delta cittd dl Roma e deïla Campagna romana (2 dl,n., Rome 1881), Bullettino amministrativo del Comune di Roma (bevatt. de nieuwste administr. en statistische gegevens, 20 dln., 1883—1902), de Bleser, Rome et ses mo?iuments, guide du voyageur catholique (5de dr., Leuven 1891), Schoener, Rom (Weenen 1898), Helbig, Führer durch die öffentlichen Sammlungen Roms (Lpz. 1899), Kaemmel, Rom und die Campagna (Biel. 1902), de Waal, Der Rompilger (Freib. i. Br. 1900), Woerl, Kleiner Romführer (Lpz. 1900), Geuters illustrierter Führer durch R. (Darmst. 1901), Gsell FelLs, Rom und die Campagna (Lpz. 1901), Baedeker, Mittelitalien und Rom (1903), Schuliz-Riesenberg, Rom und Umgebung (Berl. 1903).