Naam van meerdere zweedsche koningen; de meest bekende zijn:
Erik Segersall (de zegepralende), laatste heidensche koning der Zweden, regeerde ook over een gedeelte van Denemarken en overl in 993.
Erik Hia Helge (de Heilige), ook wel Bonde en naar zijn vader Jedvardson genaamd, werd omstreeks 1150 tot koning van Zweden gekozen, bevorderde de invoering van het christendom, vereenigde Noorwegen langs vredelievenden weg weder met Zweden, veroverde het zuidelijk gedeelte van Finland, bracht de inwoners tot het christendom en zuiverde de zweedsctie wetten van alle overblijfselen van het heidendom. Hij werd 18 Mei 1160 door' den deenschen prins Magnus te Upsala overvallen en onthoofd; later heilig gesproken en tot beschermheilige van Zweden verheven.
Erik Knutson, zoon van Knut of Knoet en een kleinzoon van den vorige ; hij alleen ontkwam aan het bloedbad, door Sverker II in zijn geslacht aangericht, overwon en doodde dezen in 1208 bij Gistelreen, bracht allerlei verbeteringen in het rechtswezen, en overleed in 1219.
Erik Erikson hin Lâspe (de Stotteraar), beklom in 1222 den troon, werd eenige jaren later door Knoet Johanson verdreven, keerde met hulp der Denen terug, doodde Knoet in den slag bij Sparsetta en regeerde tot in 1250. Hij overleed kinderloos en de Folkungers maakten zich meester van den zweedsehen troon.
Erik, zoon van Magnus II, werd in 1351 tengevolge van een oproer de mede-regent zijn vaders, doch overleed reeds in 1360.
Erik de Pommeraan, een zoon van hertog Wrutislaw VII van Pommeren, geb. 1382, reeds in 1388 door Margaretha, koningin van Denemarken, tot haren opvolger en in 1397, krachtens het tractaat van Kalmar, tot erfgenaam der kronen van Denemarken, Zweden en Noorwegen benoemd ; hij aanvaardde in 1412 de regeering en was een traag en wreed vorst, weldra het voorwerp van den algemeenen haat; door zijne weigering, om Hendrik, den zoon van Elisabeth, hertogin van Sleeswijk met dit hertogdom te beleenen, wikkelde hij Denemarken in een nutteloozen oorlog, die 26 jaar duurde; door de boeren van Dalekarlië onder Engelbrecht Engelbrechtson verloor hij in 1436 Zweden, en toen de inwoners van Denemarken en Noorwegen ook oproerig werden, nam hij in 1439, nadat hij Rügen aan Pommeren geschonken had, met alle kleinodiën en oorkonden des rijks de vlucht naar het eiland Gothland, van waar hij de Zweden door zeerooverij zocht te teisteren. Door dezen aangevallen nam hij de wijk naar Pommeren, en overleed te Rügenwalde in 1459. Hij schreef „De origine gentis Danorum’’, in vele verzamelingen van geschiedbronnen opgenomen.
Erik XIV, een zoon van Gustaaf Wasa, dien hij in 1560 opvolgde, geb. 15 Dec. 1533, bevorderde kunsten en wetenschappen, handel en zeevaart, breidde de zweedsche zeemacht uit en verbeterde de rechtspleging; telkens terugkeerende aanvallen van krankzinnigheid brachten hem echter tot velerlei gruwelen ; door de beperkingen, waaronder hij aan zijn broeder het bezit der hertogdommen vergunde, wekte hij diens misnoegen, en door den rampspoedigen zevenjarigen oorlog tegen Denemarken den haat des volks, en eindelijk door zijn huwelijk met Catharina Mans, een boerenmeisje, de ontevredenheid van den adel. Eigenhandig doodde hij graaf Niel Sture, die, verdacht van verraad, in den kerker was geworpen, en deed diens bloedverwant op het schavot sterven; om den verbitterden adel te verzoenen, ontsloeg hij den kanselier. Weldra echter genoot deze weder de vroegere gunst, waarop E. in oorlog geraakte met zijn broeder en na eenige onvoorspoedige gevechten in 1568 zelfs zijne hoofdstad aan zijn tegenstander verloor, zoodat hij afstand moest doen van de regeering; hij werd opgevolgd door Johan; deze hield Erik gevangen en deed hem 26 Febr. 1577 door vergif ombrengen. Gustaaf III liet boven zijn graf in den dom te Westerns een prachtig gedenkteeken plaatsen.