Gepubliceerd op 29-01-2021

Elleboog

betekenis & definitie

gewricht dat het opperarmbeen (zie Arm) met de beenderen van den benedenarm (spaakbeen en ellepijp) verbindt; ook het uitsteeksel waarmee de ellepijp (ulna of cubitus) bovenachterwaarts eindigt, en dat met het uiteinde van het opperarmbeen, in welks groeven zich bedoeld uitsteeksel bij het uitstrekken van den arm iegt, het elleboogsgewricht of den eigenlijken elleboog vormt. Aan dit gewricht laten zich twee deelen onderscheiden:

1. het scharniergewricht, tusschen opperarm of bovenarm en beneden- of voorarm, en
2 het draaigewricht, tusschen ellepijp en spaakbeen.

De stevigheid van het scharniergewncht berust hoofdzakelijk op de wijze, waarop de katrol v/h opperarmbeen m de Holte der ellepijp past, en op de zijdelingsche banden, die, aan beide zijden van het opperarmbeen ontspringende, zich waaiervormig aan de beenderen van den voorarm inplanten. Op grond dezer inrichting weerstaat het gewricht een zijdelingsche drukking of stoot, die de beenige deelen uit elkander zou kunnen drijven. A/d achter- en voorvlakte passen de uitsteeksels nauwkeurig i/d groeven van het opperarmbeen; bij uitstrekking van den arm treedt het elleboogsuitsteeksei (olecramm) in de achterste groef van het opperarmbeen, en bij sterke buiging het kroonsgewijs uitsteeksel in de voorste groef Spieren: in de vouw van den elleboog vormen supinator (zie Arm) longlis en pronator tereson-, derling een scherpen hoek, in welke de pees van de biceps zich in de diepte begeeft: aan de supinator sluiten zich aan de buitenzijde de extensor radialis en brevis aan, en aan de pronator teres (binnenzijde) de aan den inwendigen opperarmbeensknobbel ontspringende buigspieren: llexor radialis, palmaris longus en llexor ulnaris: in een diepere laag liggen de llexor digitornm communis, sublimis en profundus, en de supinator brevis; aan de achterzijde van het gewricht is de triceps de voornaamste spier; aan den uitwendigen knobbel ontspringen de uitstrekkers, aan de ellepijpszijde zet zich een gedeelte der vezelen van de triceps met de anconaous quartus voort. De spieren welke het gewricht onmiddellijk omgeven en den kapselband gespannen houden, zijn van voren de brachialis intcrnus van buiten de supinator brevis, van achteren de triceps on naar binnen de anconaeus quartus, Aderen: in de vouw van den elleboog liggen de aderen, waarop vroeger gewoonlijk de aderlating verricht werd; aan de buitenzijde loopt de vena cephalica, aan de binnenzijde de vena basilica en tusschen deze beide in het midden de vena mediana, die zich in een mediana cephalica en een mediana basilica splitst; zoowel de richting als den omvang dezer aderen kunnen zeer verschillend zijn. Slagaderen: de arteria brachialis gaat aan het onderste gedeelte van den bovenarm achter de medianuszenuw heen naar de buitenzijde; zij loopt evenzijdig met de bicepsspier, binnenwaarts van deze, naar de spaakbeenzijde van den voorarm; ter hoogte van het elleboogsgewricht legt zich de peesvliezige voortzetting van de biceps, die in de peesscheede van den voorarm treedt, voor de slagader; in de holte tusschen deze inplanting van den brachialis en de bicepsspier heeft als door de splitsing in een arteria radialis en cubitalis plaats; de eerste begeeft zich in de tusschenruimte tusschen de spieren supinator longlis en pronator teres naar onderen, de andere, na de arteria interossea naar achteren te hebben afgegeven, loopt onder de spieren die van den inwendigen knobbel ontspringen, naar de ellepijp en de ellepijpszenuw; de kleine slagaderen, die rondom het elleboogsgewricht met die van den bovenarm anastomoseeren zijn:

1. de recurrons radialis, die onder de spier supinator longus opwaarts loopt naar de profundia brachii-slagaderen;
2. de reeurrens cubitalis, die zich in een voorsten en achtersten tak splitst; de laatste is de dikste en loopt aan de binnenzijde van het ellebooguitsteeksel, naast de ulnariszenuw, opwaarts naar de arteria collateralis ulnaris:
3. de reeurrens interossea.

Zenuwen (elleboog en voorarm): de nervus medianus begeeft zich tusschen de brachialisspier en het peesvlies van de biceps naar den voorarm, en van hieronder de spieren pronator eres en llexor radialis door en bedekt door de flexor sublimis digitorum, naar de hand; de nervus ulnaris (ellepijpszenuw) loopt langs de tricepsspier tusschen deze en de fascia intermuscularis; aan den inwendigen knobbel van het opperarmboen loopt deze zenuw in een soort van scheede, waardoor zij los aan het been bevestigd is: van hier gaat zij, naar de buitenzijde der ellepijp en onder de ulnarisspier door, naar de voorzijde der ellepijp, om zich tusschen de llexor ulnaris en digitorum communis met de arteria ulnaris te vereenigen; een stoot op dezen zenuw brengt het eigenaardig tintelen in pink en vierden vinger teweeg, daar hun laatste vezels hier eindigen; aan het onderste gedeelte van den voorarm geeft de nervus ulnaris, onder de spier llexor ulnaris door, zijn tak af voor de rugvlakte; de nervus radialis (spaakbeenzenuw) begeeft zich achter de spier supinator longus op de voorvlakte van den voorarm, en komt hier van buiten af met de arteria radialis samen; aan het onderste derde gedeelte van den voorarm gaat zij, onder supinator longus en radialis externus door, naar de rug van de hand. De nervus musculocutaneus komt aan de buitenzijde van de biceps te voorschijn, doorboort de peesscheede en zendt zijne takken onder de huid, aan de buitenzijde van den arm, naar beneden. De nervus cutaneus major doorboort insgelijks de peesscheede op de hoogte van den voorarm, naar onderen.

Een sterke samentrekking van de bicepsspier of een stoot, die het elleboogtoestel onmiddellijk treft, kan lichtelijk een breuk van het elleboogsuitsteeksel (olecranon) veroorzaken; gewoonlijk is dit uitsteeksel dan aan zijn basis afgebroken; van de verscheuring der bandachtige vezelen, die aan beide zijden van het uitsteeksel naar den kapselband en de peesscheede van den voorarm loopen, hangt het af of het uitsteeksel zich ver naar boven verplaatst of dat de tusschenruimte klein blijft; door het uitstrekken van den arm en door het elleboogsuitsteeksel met de vingers naar beneden te drukken brengt men breukstukken aan elkander; een beenige vereeniging blijft gewoonlijk achterwege en er vormt zich meestal slechts een bandachtige tusschenstof; het lid wordt echter weer volkomen bruikbaar, wanneer er geen hevige ontsteking bijkomt, of door het te lang laten liggen van een stijf verband een valsch gewricht wordt gevormd. Voorts kunnen aan het elleboogsgewricht nog verschillende samengestelde breuken voorkomen, b.v. een breuk van een knobbel mot ontwrichting, ontwrichting van het spaakbeen met breuk v/h olecranon, volkomen scheiding en ontblooting of verbrijzeling der gebroken beenstukken, enz.