Naam van verscheidene duitsche vorsten:
Eberhard, hertog van Franken, zoon van den in 906 bij Fritzlar gevallen fränkischen graaf Koenraad, jongere broeder van den duitschen koning Koenraad I, dien hij steeds trouw terzijde stond, kwTam later tegen Otto I in opstand, en viel in 939 bij Andernach.
Eberhard I, de Doorluchtige, graaf vanWürttemberg (1279—1325), geb. 13 Maart 1265, zoon van den in 1265 overl. graaf Ulrich, werd na den dood van zijn broeder Ulrich (18 Sept. 1279) alleen-regeerend graaf van Württemberg; trotsch en oorlogzuchtig van aard, was hij gedurig met zijn naburen in strijd, vooral met koning Rudolf, omdat hij weigerde de gedurende het interregnum in bezit genomen rijksgoederen af te staan, werd na herhaalde nederlagen gedwongen den nadeeligen vrede van Eszlingen te teekenen (1287), schaarde zich in den strijd tusschen de tegenkoningen Adolf van Nassau en Albrecht van Oostenrijk aan de zijde van den laatste; door den nieuw gekozen koning Hendrik VII wegens onderdrukking der nederzwabische rijkssteden ter verantwoording geroepen en in den rijks-acht gedaan (1309), werd Koenraad van Weinsberg tegen hem afgezonden; deze veroverde zijn geheele graafschap; na den dood van Hendrik VII had hij het echter weldra heroverd (1313); in den strijd om den troon tusschen Frederik den Schoone van Oostenrijk en Lodewijk van Beieren hield hij eerst de zijde van den eerste, doch liep na diens nederlaag bij Mühldorf (1322) tot Lodewijk over. In 1320 had hij zijn residentie naar Stuttgart verlegd: hij overl. 5 Juni 1325, het grondgebied van Württemberg ongeveer verdubbeld nalatende.
Eberhard II de Greiner, graaf van Württemberg (1344—92), kleinzoon des vorigen, zoon van Ulrich III (overl. 1344); ridderlijk en dapper, tegelijkertijd echter omzichtig en berekenend, was ook ziin voornaamste streven gebiedsuitbreiding; hij regeerde eerst met zijn broeder, Ulrich IV, zette op den Rijksdag te Neurenberg, met gedeeltelijke terzijdestelling van de rechte zijns broeders de huiswet aangaande de ondeelbaarheid v/h Württembergsche gebied door, en bestuurde het land na Ulrich’s dood, 24 Juli 1366, alleen, putte dit in eindelooze veeten met naburen uit, brak de macht van den Zwabischen stedenbond, vooral door den slag bij Döffingen, 23 Aug. 1388, waarin zijn zoon Ulrich sneuvelde, en stierf 15 Maart 1392.
Eberhard III de Vrijgevige, graaf v. Württemberg (1392—1417), kleinzoon des vorigen, zoon v/d bij Döffingen gevallen Ulrich, stond de Duitsche orde tegen de Lithauers bij, versloeg 24 Sept. 1393 bij Heimsheim den ridderbond der Schlegler, werd wegens zijn vredelievendheid dikwijls in allerlei geschillen tot scheidsrechter gekozen, slootmet zijnnaburen 14 Sept. 1405 te Marbach een defensief verbond tegen eiken eventueelen vijand, den keizer niet uitgezonderd, en stierf 16 Mei 1417.
Eberhard IV, graaf v. Württemberg, zoon v/d vorige, bracht door zijn huwelijk met gravin Henriette, erfgename v/h graafschap Mömpelgard, deze bezitting aan Württemberg, en stierf 2 Juli 1419.
Eberhard V, van 1450 af graaf, van 1495 tot 1496 onder den naam Ê. I hertog van Württemberg, geb. 11 Dec. 1445; bij den dood zijns vaders, Lodewijk den Oudere, en van zijn oudsten broeder (1457) nog minderjarig, stond hij eerst onder voogdij van zijn oom, Ulrich V, aanvaardde op 14-jarigen leeftijd zelfstandig de regeering over een deel des lands, deed na een in bandeloosheid doorgebrachte jeugd in 1468 een pelgrimstocht naar Palestina, huwde met prinses Barbara van Mantua, en begon zich nu om het welzijn zijns land te bekommeren, vereenigde beide deelen daarvan weer tot een geheel en bevestigde deze vereeniging door het verdrag van Munster, 14 Dec. 1482 met zijn neef, Eberhard VI, gesloten, waarbij de ondeelbaarheid des lands opnieuw vastgesteld en tevens de seniocraats-erfopvolging ingevoerd werd; D., vredelievend van aard, droeg, vooral als hoofd van den in 1488 gestichten grooten Zwabischen bond (zie Zwaben, hertogdom) veel bij tot bewaring der rust, wist echter ook zoo noodig naar de wapenen te grijpen, als b.v. in 1462 tegen den hertog van Beieren-Landshut, die hem echter tweemaal, bij Heidenheim en bij Grenzen versloeg, deed in 1482 een reis naar Rome, verkreeg van paus Sixtus IV de gewijde gouden roos, werd in 1495 door den keizer tot hertog verheven, zoodat Württemberg een hertogdom werd, en stierf 24 Febr. 1496 kinderloos; in 1859 werd op het plein van het slot te Stuttgart een door Hofer gemodelleerd standbeeld voor hem onthuld. Hij werd opgevolgd door Eberhard VI.
Eberhard VI de Jongere, als hertog van Württemberg Eberhard II (1496—98), zoon van Ulrich V, geb. 1447; aan het bourgondische hof opgevoed en hier aan een lichtzinnige levenswijze gewend geraakt, aanvaardde hij na zijns vaders dood in 1480 de regeering over het Stuttgarter deel van Württemberg, dat hij echter bij het verdrag van Munster aan zijn neef, Eberhard V (zie deze) afstond; weldra berouw gevoelende over dezen stap begon hij een vijandige houding tegen zijn neef aan te nemen en bedong in 1485 een geldelijke toelage en in 1492 (verdrag van Eszlingen) de opvolging bijaldien Eberhard V vóór hem zou komen te sterven; bepaald werd echter, dat hij, aan de regeering gekomen, een raad van toezicht van l3 leden toezicht zou houden op zijn regeerwijze; hertog geworden (1496) zocht hij zich dadelijk van dezen raad te ontslaan, die echter, weldra zijn willekeur moede, hem afzette, waaraan keizer Maximiliaan zijn goedkeuring hechtte; graaf Ulrich, kleinzoon van Ulrich V, werd als zijn opvolger aangewezen en tot zijn meerderjarigheid onder voogdij van den raad van toezicht gesteld. E. deed bij het verdrag van Horb in 1498, tegen een jaargeld van 6'.00 florijnen, afstand; hij moest het land verlaten en stierf in 1504 op een kasteel in het Odenwald.
Eberhard III, hertog van Württemberg (1628—74), geb. 1614, zoon van hertog Johan Frederik, regeerde van 1628—33 onder voogdijschap, nam bij het verdrag van Heilbronn (1633) aan de zijde der Zweden deel aan den Dertigjarigen oorlog en vluchtte na de zege der keizerlijken bij Nördlingen (1634) naar Straatsburg, terwijl zijn land door de tegenpartij overstroomd en als een veroverde provincie behandeld werd; eerst in 1638 kreeg hij zijn geheel verwoest en uitgeplunderd hertogdom, slechts onder allerlei voorwaarden terug, werd door zweedsche bemiddeling bij den westfaalschen vrede echter ten volle in zijn oude rechten hersteld, en stierf 3 Juli 1674 ; hij werd opgevolgd door zijn zoon Wilhelm Lodewijk.
Eberhard Lodewijk, hertog van Württemberg (1677—1733), geb. 18 Sept. 1676, zoon van Wilhelm Lodewijk, volgde deze reeds in 1677 op, stond tot 1693 onder voogdijschap; Württemberg had tijdens zijn regeering zwaar te lijden van de roofoorlogen van Lodewijk XIV van Frankrijk ; in den spaanschen successieroorlog stond E. onder oppositie der stenden aan de zijde des keizers, en werd in 1712 tot generaal-veldmaarschalk des rijks benoemd ; zyn militairistische neigingen en prachtlievendheid putten ’s lands schatkist volkomen uit, terwijl hij overigens groote ergernis gaf door zijn omgang met zijn minnares Christiane Wilhelmine van Griivenitz, waarmede hij, hoewel sinds 1697 met Johanne Elizabeth van Baden gehuwd, later in het geheim huwde, en die onbeperkten invloed op de regeering uitoefende en zich door allerlei middelen groote rijkdommen verwierf ; eerst in 1733 werd zij over de grenzen gebracht. E. stierf 31 Oct. 1733; hij werd opgevolgd door zijn neef, Karel Alexander.