Gepubliceerd op 20-01-2021

Borstbeen

betekenis & definitie

(Sternum) Zie ook Borst. De overgroote meerderheid der luchtademende gewervelde dieren bezit een B., dat de door de ribben gevormde borstkas sluit, terwijl in de meeste gevallen ook de schoudergordel daaraan op meer of minder stevige wijze verbonden is; het ontbreekt echter bij de slangen en bij de schildpadden, wier borstof buikschild, hoewel ten deele er voor in de plaats tredend, een tot het huidskelet behoorend deel is; daarentegen hebben de kikvorschen wel een B. ofschoon zij geen ribben bezitten. het B. is een van die deelen van het skelet der gewervelde dieren, welke bij de verschillende tot genoemden typus behoorende vormen oogenschijnlijk zeer groote verschillen oplevert, doch waarin niettemin bij nader onderzoek de typische eenheid duidelijk is waar te nemen.

Het B. bestaat bij die dieren waarbij het zijn hoogste trap van ontwikkeling bereikt, uit vier afdeelingen, gevormd door stukken, die deels gepaard, deels ongepaard, achter elkander evenwijdig met de lichaamsas gelegen zijn; bedoelde af'deelingen zijn het bijborstbeen, (Episternum). het voorborstbeen (Praesternum), het middenborstbeen (Mesoternum) en het achterborstbeen (Hyposternum). Deze afdeelingen zijn' echter niet bij alle dieren, die een borstkas bezitten, gelijkmatig ontwikkeld; elk ervan kan meer of minder rudimentair optreden; dezelfde stukken, die bij het eene dier in den volwassen toestand uit waar been bestaat, blijven bij andere kraakbeenig of vliezig; bovendien kunnen afdeelingen, die bij eenige dieren gescheiden voorkomen, bij andere onderling tot een saamhangend geheel vergroeien. Ook de gedaante der onderscheidene stukken levert vele verschillen op, voornamelijk tengevolge van de wijzigingen in de spieren, welke in het B. zijn ingeplant.Bijborstbeen

Dit stuk biedt de meeste en grootste verschillen; het dient hoofdzakelijk om de voorste sleutelbeenderen, bij dieren waarbij deze voorhanden zijn, te verbinden. In den strengsten zin maakt het geen deel uit van het eigenlijke B. maar moet het meer als een eigen skeletdeel worden beschouwd, als een verbandstuk tusschen den schoudergordel en het B., hoewel het in rudimentairen vorm ook daar bestaan kan waar dit verband ontbreekt. Tot volkomen ontwikkeling geraakt het bijborstbeen slechts in de orde der hagedissen, vooral bij het geslacht Scincus (zie Sciucoidei); bij dit geslacht doet het zich voor als een been in den vorm van een kruis, waarvan het middendeel zich voorwaarts verlengt tot een korte spits en achterwaarts zich als een langere steel onder en tegen de daarop volgende afdeeling van bet borstbeen voortzet, terwijl het twee zijdelingsche takken of armen heeft waaraan zich de sleutelbeenderen verbinden. Bij vele andere hagedissen Varanus (zie Monitores), Iguana en Polychrus (zie Iguanae) ontbreekt de voorste spits en heeft het bijborststuk eene T-vormige gedaante. Bij de krokodillen, die geen sleutelbeenderen hebben, ontbreken met deze ook de zijdelingsche takken, zoodat het been een spoelvormige gedaante heeft; bij het kameleon is het als beenstuk niet aanwezig. Geheel rudimentair wordt het bijborststuk bij de vierhandige zoogdieren en bij den mensch, waar nog slechts de kraakbeenige schijven tusschen de sleutelbeenderen en het handvatsel als laatste overblijfsel ervan kan worden beschouwd.

Voorborstbeen

Uit is het meest ontwikkeld bij de zoogdieren, gelijk het bijborststuk bij de hagedissen, of wel het komt bij de zoogdieren alleen als zelfstandig deel voor, terwijl het bij de hagedissen en vogels methetmiddenborstbeen is versmolten. Het eerste ribbenpaar is er op ingeplant. Aan het menschelijk skelet draagt het den naam van greep of handvatsel; het vertoont zich hier als een platte plaat, die merkelijk breeder is dan het daarop volgend lichaam, dat in de ontleedkunde corpus sterni of corpus mesosternum heet. Een dergelijke gedaante hoewel telkens met zekere wijziging, heeft het voorborststuk ook bij de vierhandigen (apen), bij de gordeldieren, bij welke bet buitengewoon groot is, en bij de cetaceeën; bij de echte walvisschen stelt ’t het geheele B. daar; bij de paarden is het daarentegen zijdelings saamgedrukt, evenals bij de tapirs, het nijlpaard en de mollen.

Middenborstbeen

Onder de zoogdieren zijn er vele, b.v. alle verscheurende en herkauwende dieren, bij welke het voorborstbeen niet- in gedaante verschilt met het middenborstbeen; bij genoemde klasse bestaat dit middenborstbeen bijna altijd uit een zeker getal beenige stukken, die, meestal onderling door bandmassa’s verbonden, achter elkander gelegen zijn; bij den orang-oetan en bij de walvischachtige dieren bestaat het alleen uit een dubbele rij van beenstukken, en bij den mensch uit een enkel beenstuk, dat echter in den vruchtstoestand, w'anneer het kraakbeenig is, verscheidene verbeeningsmiddelpunten vertoont, en zoo zijn aard, als oorspronkelijk saamgesteld beenstuk, verraadt. Met de zijdeiingsche randen van het middenborstbeen zijn de borstribben geleed, en wel bij die zoogdieren, waar het uit een reeks van achter elkaar gelegen stukken is saamgesteld, in dier voege, dat telkens een rib is ingeplant

op de grens waar twee stukken elkander raken; het getal der afzonderlijke stukken staat dus in verhouding tot het getal der ware borstribben. Bij de vogels en hagedissen vertoonen zich het voorborstbeen en het middenborstbeen oogenschijnlijk zeer verschillend van de gelijknamige deelen bij de zoogdieren. Beide zijn daar onderling vereenigd tot een breede schildvormige plaat, die alleen bij eenige hagedissen (de krokodillen, het kameleon, het geslacht Scincus) nog gevolgd wordt door een enkele of dubbele keten van beenige of kraakbeenige stukken, die mede tot het middenborststuk belmoren Genoemde plaat heeft steeds een ruitvormige gedaante en langs hare randen hechten zich voorwaarts de coracoïdaal-sleutelbeenderen, achterwaarts twee of meer ribbenparen in. Het middenborststuk bereikt zijn hoogste ontwikkeling bij de vogels; het meest opvallend verschil met de ruitvormige plaat der hagedissen is de aanwezigheid van een grooten kam, waardoor de inplantingsoppervlakte van de borstspieren, welke den vleugelslag bewerken, zeer vergroot wordt; deze kam ontbreekt bij de struisvogels; overigens levert deze kam nog vele verschillen op, die kenmerkend zijn voor de orden en familiën en zelfs voor de geslachten. In de meeste gevallen stelt deze kam geen volkomen verbeend geheel daar, maar vertoont hetzij openingen, de zg. fontanellen, hetzij meer of minder diepe insnijdingen langs den rand, welke dan echter door een vlies gesloten zijn.

Achterborstbeen

Dit komt het volledigst tot ontwikkeling bij de krokodillen; bij deze is het niets anders dan een voortzetting van het middenborstbeen langs het buikgedeelte van den tronk tot nabij het bekken; de buikribben van het dier zijn hieraan ingeplant; het blijft kraakbeenig, iets dat in de meeste gevallen, althans van het achterste gedeelte, van het achterborstbeen geldt. Het naast aan dat der krokodillen komt het achterborstbeen der schubdieren, bij welke het bestaat uit twee lange, zich zelfs tot aan het bekken voortzettende kraakbeenige strooken. Merkelijk korter is het bij de zoogdieren, waar het zich slechts als een naar achteren gericht meest kraakbeenig verlengsel van het borstbeen vertoont, dat doorgaans, vooral bij den mensch, zwaardvormig uitsteeksel (processus xiphodeus) wordt geheeten. Bij de vogels is aan het borstbeen geen eigenlijk achterborstbeen waarneembaar.

< >