Costae, de boogvormige beenderen die paarsgewijze van de wervelkolom naar het borstbeen (zie ald.) loopen, met welk laatste de 7 bovenste, z.g. echte R. direct, de 5 onderste of valsche R. daarentegen door tusschenkomst van kraakbeenige verlengsels verbonden zijn. Door de R. wordt de borstkas gevormd; binnenwaarts zijn zij bekleed met het borstvlies, buitenwaarts met spierweefsel.
De meeste gewervelde dieren hebben R. Altijd zijn zij het meest ontwikkeld aan den tronk; aldaar omspannen zij een grooter of kleiner gedeelte der lichaamsholte. Wanneer deze lichaamsholte nog gescheiden kan worden in een borstholte, waarin de organen van de ademhaling en de bloedbeweging, en in een buikholte, waarbinnen de spijsverteringsorganen, de urine- en generatieorganem gelegen zijn, kunnen ook de ribben onderscheiden worden in borstribben en buikribben. Aan den hals van zeer vele dieren komen echter ook beenstukken voor, die met de halswervels op de wijze der ribben verbonden zijn, en, hoewel rudimentair, halsribben worden geheeten. In den volledig ontwikkelden toestand, gelijk de ware R. van den mensch, bestaat een rib uit twee helften of stukken, een ruggedeelte (pars dorsocostalis) en een borstbeengedeelte (pars sternocostalis), die elkander onder een meer of minder scherpen hoek ontmoeten. De visschen hebben alleen buikribben, allen valsche, die de buikholte en de daarbinnen gelegen organen hebben te beschutten. De R. der in de lucht ademende dieren, kruipdieren, vogels en zoogdieren, hebben nog een hoogere beteekenis, n.l. die van ademhalingswerktuigen; bij deze dieren komen zij dan ook tot een veel hoogere ontwikkeling, vooral die, welke de organen van den bloedsomloop en der ademhaling omgeven.