Gepubliceerd op 06-12-2018

ZINGEN

betekenis & definitie

ZINGEN, (zong, heeft gezongen), (in het algem.) eene muzikale opvolging van tonen door de stem voortbrengen; (in bep. zin) inwendige gewaarwordingen uitdrukken in woorden, door eene dienovereenkomstige muzikale opvolging van tonen : met gevoel zingen; zuiver, valsch zingen; bij de piano, de viool zingen; op noten, van het blad zingen; eene aria, een lied zingen;

— (spr.) altoos hetzelfde liedje zingen, altoos over dezelfde zaak spreken;
— uit den toonaard van c, van g zingen; uit een geheel anderen toonaard zingen, op geheel andere wijze spreken; een toontje lager zingen, een lageren toon aanslaan, zijne eischen, aanspraken lager stellen;
— zingende in zekeren toestand brengen : iem. van de wijs zingen; iem. in slaap zingen, (ook fig.) zijne waakzaamheid doen verslappen;
— bezingen, in gedichten roemen : den lof des Heeren zingen;
— het geluid geven van vele vogels, inz. der muschachtige of zangvogels : kanarievogels kunnen mooi zingen;
— ieder vogeltje zingt, naar het gebekt is, ieder spreekt op zijne eigen manier;
— eigenaardig geluid door het springen der opstijgende dampblaasjes veroorzaakt in eene vloeistof, die men wil laten koken : het water zingt al, het zal spoedig koken.