Gepubliceerd op 24-02-2020

Zakken

betekenis & definitie

Het begrip zakken heeft 2 verschillende betekenissen:

1. zakken - ZAKKEN, (zakte, heeft gezakt), in zakken doen, in zijn zak steken ; (Zuidn.) den zak geven, wegjagen.

2. zakken - ZAKKEN, (zakte, is gezakt), dalen, nederwaarts gaan, vallen, komen: de luchtreiziger liet zich zakken; zich aan een touw naar beneden laten zakken; een gordijn laten zakken; in de modder zakken ;
— de muur zakt, verzakt, zakt door ;
— lager worden, vallen: het water is 3 dM. gezakt;
— verminderen, dalen (in prijs);
— zinken : den moed laten zakken; (fig.) het hoofd laten zakken, ontmoedigd worden, den moed verliezen;
— (gemeenz.) hij liet hem zakken, hij bekommerde zich niet meer om hem ;
— (fig.) ik zal die zaak maar laten zakken, laten varen;
— (zeew.) achteruitblijven: wij laten ons zakken, (ook) met den stroom afdrijven;
— niet slagen bij een examen : hij is gezakt; zakken als een baksteen, met zeer lage cijfers afgewezen worden;
— (muz.) niet op de juiste toonhoogte blijven : zij zijn een heelen toon gezakt bij het zingen. ZAKKING, v. het zakken (in alle bet.).