WINTERLOON, o. (-en), loon voor arbeid, gedurende den winter verricht;
...LUCHT, v. koude, nevelachtige lucht;
...MAAL, o. (...malen), maaltijd ’s winters gehouden;
...MAAND, v. December; (eert. in den Franschen republikeinschen kalender) Frimaire (van 21 Nov. tot 21 Dec.);
—, (-en), eene der maanden van den winter; de drie wintermaanden: December, Januari en Februari;
...MANTEL, m. (-s), dikke mantel voor den winter;
...MEESTER, m. (-s), onderwijzer alleen voor den winter aangesteld;
...MODE, v. (-s);
...MORGEN, m. (-s);
...MUTS, v. (-en), muts die ’s winters gedragen wordt;
...NACHT, m. (-en), nacht in den winter, lange nacht;
...NEVEN en
...NICHTEN, mv. (gew.) kennissen en familieleden die ’s winters eenige dagen logeeren om dan samen leut te maken;
...OOFT, o. winterfruit.