Wat is de betekenis van leut?

2023-09-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

leut

(eind 19e eeuw) (inf.) koffie. Kijk ook onder 'bakkie*. Herkomst onduidelijk. Sinds de 17e eeuw betekent leut ook: pret, plezier. Een 'koffieleut' is iemand die graag en veel koffie drinkt. Wellicht heeft de betekenis van koffie dus te maken met het plezier om het te drinken. Bij Boekenoogen (1897) lezen we o.a.: "Wil-je nag 'en koppie leut? - Leut...

2023-09-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leut

leut - Zelfstandignaamwoord 1. genoegen, plezier, lol Dat doen we gewoon voor de leut. 2. koffie Zal ik 'ns een bakkie leut zetten? Synoniemen leute

Direct toegang tot alle 13 resultaten over leut?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-23
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

leut

koffie In deze betekenis in 1897 voor het eerst opgetekend, door G.J. Boekenoogen, in diens Zaansche volkstaal. Boekenoogen geeft als definitie: ‘Koffie en melk door elkaar gekookt; opgewarmde koffie; soms ook versche koffie’. Als voorbeeldzinnen geeft hij: ‘Wil-je nag een koppie leut?’ en ‘Kom-je eens een leutje bij me drinken’. In 1906 voo...

2023-09-23
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

leut

(zn) plezier WB.

2023-09-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leut

LEUTE, v., (niet alg.) vrolijkheid, plezier, vermaak: veel leut hebben; ’t is maar voor de leut, voor de pret; zij vechten uit leut, uit scherts, voor de grap.

2023-09-23
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

leut

koffie.

2023-09-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

leut

N.-N., leute, Z.-N. v. (plezier, pret): ‘t is maar voor de leut, de grap; leut hebben.

2023-09-23
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Leut

Gem. in Belg. Limburg, ten Z. van Maaseik; opp. 390 ha; 1050 inw. (Kath.). Kanton en dekenaat Mechelen. Landbouw, steenbakkerijen. Mooi kasteel uit de 18e eeuw.

2023-09-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leut

v. lol, pret, vermaak, vrolijkheid: veel hebben; 't is maar voor de -; uit -, uit scherts.

2023-09-23
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Leut

leute; vreugde, plezier, in ’t vla. vooral, doch ook in de Betuwe en Utrecht; in den lateren tijd, vooral door invloed van de Vlaamsche letterkunde, ook meer in de literaire taal gebruikt. Omtrent den oorsprong is niets zekers vast te stellen; er wordt gedacht aan samenhang met lat. ludus, spel. In de volks- en boeventaal is leut = koffie; mi...

2023-09-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

leut

v./m., (volkstaal) koffie en melk door elkaar gekookt; koffie in het algemeen: een bakje leut .

2023-09-23
Vreemde woorden woordenboek

Fokko Bos (1914)

leut

leut - v., (argot) koffie.

2023-09-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Leut

LEUT, LEUTE, v. vroolijkheid, plezier, vermaak veel leut hebben; 't is maar voor de leut, voor de pret: zij vechten uit leut, uit scherts, voor de grap.