WIEG, v. (-en), slaapplaats, rustplaats voor zeer kleine kinderen, die gewoonlijk heen en weer geschommeld kan worden : eene staande wieg; eene schommelwieg; het kind ligt in de wieg;
— (gemeenz.) stoot eens aan de wieg, wieg eens even om het kind te doen inslapen, (ook) drink eens uit;
— de plek waar eens mijn wieg op stond, mijn geboortegrond ;
— (fig.) van de wieg, van jongs aan ;
— (fig.) iets in de wieg smoren, in den beginne vernietigen ;
— hij is niet in de wieg gesmoord, gezegd van iem. die een hoogen ouderdom bereikt heeft;
— daarvoor was hij niet in de wieg gelegd, niet opgevoed, grootgebracht, bestemd ;
— bakermat : Griekenland, de wieg der kunsten en wetenschappen. WIEGJE, o. (-s), kleine wieg.