Gepubliceerd op 24-02-2020

Wagen

betekenis & definitie

Het begrip wagen heeft 3 verschillende betekenissen:

1. wagen - WAGEN - (waagde, heeft gewaagd), ondernemen, beproeven: ik waag het niet te doen;
zich aan onzekere kansen blootstellen; het er op wagen, de onderneming doen;
— die niet waagt, die niet wint, die niets onderneemt, kan niets gelukken, met stilzitten verdient men geen geld;
— frisch gewaagd is half gewonnen, de fortuin begunstigt den moedige;
— ik zal een gulden wagen;
— in de waagschaal stellen, op het spel zetten : zijn leven wagen om een drenkeling te redden; die generaal waagt zichzelven te veel; waag u nog niet op het ijs; ik zal er mij niet aan wagen, ik zal het niet probeeren;
— die twee zijn aan elkander gewaagd, staan elkander, geven elkander in niets toe; gewaagde uitdrukkingen, op of iets over de grens der betamelijkheid.

2. wagen - WAGEN - (oudt.) wiegen, waggelen, schudden; thans alleen flg. gebruikt in den zin van: gewag maken: het gansche land zal er van wagen (gewagen); de gansche stad waagt er van.

3. wagen - WAGEN - m. (-s), voertuig, rijtuig : een wagen op twee, drie of vier wielen; een wagen inspannen; iets met een wagen vervoeren;
— (spr.) hij is er het vijfde rad aan den wagen, hij is er te veel;
— krakende wagens loopen het langst, zwakke personen zijn soms taai van leven;
— de wagen gaat daar niet recht, de boel is daar niet flink in orde, daar is iets niet in den haak;
— naam van zeker gesternte : de Groote Wagen, de Groote Beer (sterrenbeeld). WAGENTJE, o. (-s).