Gepubliceerd op 06-12-2018

VOS

betekenis & definitie

VOS - m. (-sen), zeker zoogdier (canis vulpes), van bruinroode kleur, met dik behaarden staart en loodrecht gespleten pupil, tot het geslacht der honden in de familie der roofdieren behoorende, bekend om zijn diefachtigen aard; (spr.) de vos verliest wel zijne haren, maar niet zijne streken, al wordt men ouder, toch verliest men zijn aangeboren aard niet, (ook) een slecht mensch is nooit te vertrouwen ;

— als de vos de passie preekt, boer, pas op je ganzen, vertrouw een huichelaar het allerminst; men moet vossen met vossen vangen, tegenover slimheid moet men met sluwheid te werk gaan ; (fig.) listig mensch : een oude vos, iem. die van alle markten te huis is ;
— paard met eene bruinroode kleur; mensch met roode haren ;
— (in ijzersmelterijen) het tot een klomp verzamelde gezuiverde ijzer; de groote vos of groote aurelia, eene vlindersoort (vanessa polychloros), de kleine vos of schoenlapper (vanessa urticae). VOSJE, o. (-s).