VOORDRAGEN - (droeg voor, heeft voorgedragen), naar voren dragen ; vooruitdragen: hij liet zich eene lantaarn voordragen;
— ten gehoore brengen : een gedicht voordragen; iets voordragen, eene voordracht houden, een kort komediestukje opvoeren;
— iem. voordragen, als candidaat op de voordracht plaatsen. VOORDRAGING, v. (-en).