VERVOEGEN - (vervoegde, heeft vervoegd), (bouwk.) opnieuw, anders voegen, overvoegen; goed in elkander voegen ;
— (taalk.) een werkwoord geregeld (naar wijzen, tijden en personen) schrijven of opzeggen;
— zich vervoegen bij, zich begeven naar, te wenden tot: bij wien heb ik mij te vervoegen ? VERVOEGING, v. (-en), het vervoegen, conjugatie.