VERSLAPPEN - (verslapte, heeft en is verslapt), slap maken of worden : het touw verslapt; droogte verslapt de snaren eener viool;
— verminderen, verzwakken : de handel verslapt; de pols verslapt, slaat flauwer ; ijver, toezicht, lust verslappen te zijner tijd ; wellust verslapt het lichaam, ontzenuwt. VERSLAPPING, v. (-en), het verslappen.