Gepubliceerd op 06-12-2018

VEGEN

betekenis & definitie

VEGEN - (veegde, heeft geveegd), met een bezem, borstel enz. van stof en vuil reinigen: de straat vegen; den schoorsteen vegen, van roet zuiveren;

— een kind den neus vegen, afvegen;
— schoonmaken : zich de voeten vegen; stof van de tafel vegen; de meid moet vegen,
—(spr.) ieder vege voor zijn eigen deur, ieder lette op eigen tekortkomingen;
— nieuwe bezems vegen schoon, zie BEZEM; tem. de voeten (schoenen) vegen,de voeten vegen van de bezoekers op eenig werk om eene fooi van hen te krijgen;
— de baan vegen of schoonvegen, ruimte maken, het overtollige, het minder goede doen verdwijnen;
— iem. vegen of iem. den mantel uitvegen, (fig.) verwijtingen maken;
— (jag.) verwijderen van de verdroogde huid van ’t gewei;
— af rossen : iem. met den bezemsteel, met den rotting vegen,
— zeer snel loopen : dat paard veegt er goed van langs;
— (gemeenz.) hij veegt hem, hij gaat er van door, poetst de plaat.

< >