UITZUIGEN - (zoog uit, heeft uitgezogen), ten einde zuigen, niet meer zuigen : het kalf heeft uitgezogen; zuigende ledigen: de borsten uitzuigen; een glas limonade uitzuigen, door een strootje;
— (fig.) afpersen, uitputten, alles afnemen: iem., een land uitzuigen. UITZUIGING, v. het uitzuigen, knevelarij.