Wat is de betekenis van uitzuigen?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitzuigen

uitzuigen - Werkwoord (scheidbaar) 1. (ov) het vocht uit een vrucht of een dier zuigen Een spin maakt eerst het lichaam van haar slachtoffer vloeibaar om het vervolgens uit te zuigen. 2. (ov) (politiek) iemand economisch uitbuiten Volgens het socia...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitzuigen

v., útsûg(j)e; iem., immen (út)strûpe.

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitzuigen

(zoog uit, heeft uitgezogen), 1. zuigende verwijderen uit: het stof uitzuigen; 2. door zuigen van het sap enz. ontdoen, zuigend ledigen: de borsten uitzuigen ; een glas limonade uitzuigen, door een strootje; 3. door voortdurende onttrekking (van krachten of goederen) uitputten, meer dan het redelijke vergen van, uitbuiten: ...

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitzuigen

zoog uit, h. uitgezogen (fig. afpersen, uitputten): arbeiders uitzuigen.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitzuigen

('uit) (zoog uit, heeft uitgezogen) 1. zuigend ledigen : een glas limonade -. 2. afpersen, alles wegnemen, uitputten : de arbeider, een land -. →: mug.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitzuigen

(zoog uit, heeft uitgezogen), 1. zuigend verwijderen uit; 2. meer dan het redelijke vergen van, uitbuiten: iemand, een land uitzuigen.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITZUIGEN

UITZUIGEN - (zoog uit, heeft uitgezogen), ten einde zuigen, niet meer zuigen : het kalf heeft uitgezogen; zuigende ledigen: de borsten uitzuigen; een glas limonade uitzuigen, door een strootje; — (fig.) afpersen, uitputten, alles afnemen: iem., een land uitzuigen. UITZUIGING, v. het uitzuigen, knevelarij.