UITPUTTEN - (putte uit, heeft uitgeput), puttende ledigen; (inz. fig.) ledigen; alles wegnemen ; de kas is uitgeput, er is geldgebrek; zijn losbandigheden hebben hem uitgeput, krachteloos gemaakt:
— die akkers zijn uitgeput, brengen niet veel meer voort;
— (fig.) iemands geduld uitputten, maken dat iem. al zijn geduld verliest;
— een onderwerp uitputten, er alles van zeggen wat er van te zeggen valt. UITPUTTING, v. het uitputten.