Gepubliceerd op 06-12-2018

UITBREIDEN

betekenis & definitie

UITBREIDEN - (breidde uit, heeft uitgebreid), vaneenleggen, eene grootere oppervlakte doen beslaan; openen, openslaan : de vleugelen, de armen uitbreiden; (redek.) eene geschiedenis uitbreiden, er bijzonderheden aan toevoegen; zijne heerschappij uitbreiden, vergrooten;

— verspreiden : die ziekte breidt zich uit;
— meer algemeen worden ; die mode breidt zich uit, vindt meer ingang;
— in aantal toenemen : dat geslacht breidt zich meer en meer uit;
— heinde en ver verspreid zijn : hij heeft uitgebreide (zeer vele) kennissen in deze stad; uitstrekken : de boom breidt zijne takken wijd uit; die vlakte breidt zich uit tot...;
— (fig.) een man van uitgebreide. (groote, velerlei) kundigheden; een uitgebreid werk over electriciteit, uitvoerig, groot werk.
UITBREIDING, v. (-en), het uitbreiden.

< >