UITGEBREID - bn. bw. (-er, -st), van grooten omvang, uitgestrekt: uitgebreide bezittingen, terreinen; eene uitgebreide kennis van iets hebben;
— wijdloopig, tot in bijzonderheden: eene uitgebreide geschiedenis; iets uitgebreid behandelen; een te uitgebreide stijl.
UITGEBREIDHEID, v. (...heden), wijde, uitgestrekte omvang : de uitgebreidheid van zijne kennis is verbazend; uitgestrektheid;
— (natuurk.) eigenschap welke ieder lichaam heeft om een begrensd gedeelte der ruimte te beslaan of in te nemen.