Gepubliceerd op 02-12-2018

Toren

betekenis & definitie

Toren - in. (-s), hoog en boven andere gebouwen uitstekend bouwwerk (inz. tot verdediging, versterking of tot het ontvangen van een klokkenspel dienende): vierkante, ronde, spitse torens; scheeve toren te Pisa ;

— (spr.) een toren bouwen, zonder de kosten te berekenen, iets belangrijks ondernemen, zonder vooraf te bedenken wat er tot de uitvoering vereischt wordt;
— op dien man kan men kerken en torens bouwen, hij verdient het meest volkomen vertrouwen ;
— (fig.) gevangenis : iem in den toren zetten;
— vuurtoren ;
— naam van zeker stuk in het schaakspel, kasteel;
— (org.) de ronde of spitse uitsteeksels op den kant en in het front van het orgel;
— torenachtig gebouwtje dat de Ouden in den krijg op den rug der olifanten plaatsten en waarin boogschutters plaats namen. TORENTJE, o. (-s), kleine toren.