Gepubliceerd op 02-12-2018

Tempel

betekenis & definitie

Tempel - m. (-s, -en), gebouw aan de uitoefening van den godsdienst gewijd, kerk: tempels oprichten; de tempel van Jupiter, van Janus, aan Jupiter, aan Janus gewijd;

— de tempel van Salomo, door Salomo opgericht;
— inz. het kerkgebouw der Christenen : naar den tempel gaan;
— een tempel van ongekorven hout, een heilig Germaansch woud;
— heilige, gewijde plaats: dat huis is een tempel der huwelijkstrouw;
— een tempel van Venus, van ontucht, een huis van ontucht;
— (spr.) onderhoud uw tempel, draag zorg voor uw lichaam ;
— vrije heerlijkheid die aan de orde der Tempelieren behoorde;
— (wev.) werktuigje om het doek gelijkmatig te spannen en te voorkomen dat het te veel inweeft, gewoonlijk bestaande uit twee verbonden houtjes met korte, scherpe metalen stiften (tinnen), die in de kanten van het weefsel prikken. TEMPELTJE, o. (-s), kleine tempel.