Tamboer - m. (-s), trommelslager;
— (vestingb.) eene afsluiting van palissaden of zware boomstammen, samengesteld tot verdediging van den uitgang van eenig werk;
— meestal veelhoekige onderbouw van een koepelgewelf, inz. bij kerken van Byzantijnsche bouworde;
— eene overdekte schutting vóór den ingang van aanzienlijke huizen. TAMBOERTJE, o. (-s).