Gepubliceerd op 02-12-2018

Stuiten

betekenis & definitie

Stuiten - (stuitte, heeft en is gestuit), tegenhouden, in zijne vaart of in zijn val tegen iets aanbotsen, zoodat het terugstoot: de wagen stuitte tegen den muur;

— veerkrachtig terugspringen : die kaatsbal stuit niet meer; de bal stuitte tegen den muur;
— bikkelen, met stuiters, met knikkers spelen, terwijl men ze laat stuiten;
— ophouden, tegenhouden, doen stoppen: hij werd in zijn vaart gestuit;
— hij stuit nergens voor, hij geeft nergens om, leidt een ongeregeld leven;
— ik zal dien maatregel weten te stuiten, tegen te gaan;
— geweld met geweld stuiten, beletten, tegengaan;
— die tijding stuitte haar tranenloop, deed haar ophouden met weenen ;
— de geboden stuiten, geen voortgaan doen hebben;
— de verjaring eener schuld stuiten; (fig.) hinderen: dat stuit mij tegen dc borst, dat geeft mij aanstoot;
— (gew.) pochen, pralen. STUITING, v. het stuiten : akte van stuiting.