Wat is de betekenis van Stuiten?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stuiten

stuiten - Werkwoord 1. (ov) een beweging tot staan brengen De aanval werd door een katachtige duik van de doelman gestuit. 2. ergatief door botsing in omgekeerde richting gaan bewegen De bal stuitte tegen de muur. stuiten - Zelfstand...

2024-04-23
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

stuiten

Stoothout, boeghout, stuis; voorste en achterste horizontaal gebogen en soms ook verticaal gebogen gezaagde krommer die het berghout vormt vanaf de plaats waar de boeg van het schip zijn ronding begint tot aan de voor- of achtersteven.

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stuiten

stuiten - regelmatig werkwoord uitspraak: stui-ten 1. niet verder laten gaan ♢ we moeten hem in zijn enthousiasme stuiten 1. op verzet stuiten [er zijn mensen die het er niet mee eens zijn]...

2024-04-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

stuiten

zie tuit.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stuiten

v., stuitsje; tegen de borst —, wearz(g)je, wêrz(g)je, tsjin ’t krop wêze.

2024-04-23
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Stuiten

I. (stuitte, heeft en is gestuit), 1. (overg., van zich voortbewegende personen of zaken en van hun voortbeweging) tegenhouden, tot staan brengen: iem. in zijn vaart stuiten; de voortgang van iets stuiten; zijn vaart niet kunnen stuiten; 2. (overg., fig.) tegenhouden, beletten, doen ophouden, verhinderen: ik zal die maatrege...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stuiten

I. stuitte, h. gestuit (inz. in Brab. en Limb.: pochen, pralen): over, op iets stuiten; niets doen dan stuiten; II. stuitte, h. (1), i. (2, 3) gestuit (1 tegenhouden, tot staan brengen, eig. en fig.; 2 niet verder kunnen, tot stilstand komen, ophouden, eig. en fig.; 3 ontmoeten, ook fig.): 1. een hollend paard, iem. in zijn vaart stuiten; de voort...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stuiten

('stuitən) (stuitte, heeft gestuit) [~ stoten] I. Eig. stoten: (met) het hoofd tegen iets -. → borst (II 4). II. Metn. 1. [gevolg van I] a. a. tot stilstand komen, ophouden: toen stuitte de vaart. b. Verzw. ontmoeten: op bouwvallen -. b. Uitbr. tot stilstand komen en terugspringen: de kaatsbal stuit tegen de muur. Syn. → afsch...