Gepubliceerd op 06-12-2018

SCHUITJE

betekenis & definitie

SCHUITJE - o. (-s), kleine schuit, boot: in een schuitje varen’,

— (fig.) met iem. in één schuitje varen, dezelfde zaak willen, ééne lijn trekken;
hij zal wel in ons schuitje komen, hij zal wel van onze meening worden ;
— wij zijn in het schuitje en moeten meevaren, wij zijn de zaak eens begonnen en kunnen nu niet terug ;
—schuitje in een draaimolen, in een draaiwip ; in een schuitje schommelen;
— het schuitje van een luchtballon, de daaraan bevestigde mand waarin de luchtreiziger plaats neemt;
— deel eener weef- of naaimachine, waarin het schietspoeltje zit;
— een schuitje ijzer, geus, langwerpig stuk zooals het in den handel voorkomt, na in den hoogoven gezuiverd te zijn;
— een schuitje tin, blok tin van 1 l2 pikol;
— (plantk.) schuitvormig blaadje onder aan eene bloem.