SCHUB - v. (-ben), SCHUBBE, v. (-n), dekvliesje op de huid van visschen en enkele kruipende dieren, van zekere viervoetige dieren, op de pooten van vogels, op de vleugels van vlinders;
— de harde huid van sommige kevers;
— schilferachtige loslatingen der opperhuid: zijn gezicht zit vol met schubben en schilfers,
— (plantk.) deel eener plantenbol dat den bol slechts voor een klein deel bedekt;
— aanhangselen (schildjes van een straalswijzen bouw) der opperhuid van bladen, jonge takken, bloemen en vruchten. SCHUBJE, SCHUBBETJE, o. (-s).