Scheet - m. (...scheten), (plat) veest, wind: een scheet laten (vliegen);
— (spr.) het is een scheet in een netje, het is zoo zeker als een vogel in de lucht;
— hij maakt van een scheet een donderslag, kleinigheden stelt hij voor als zaken van gewicht (inz. gezegd van zaken die onaangenaam zijn);
— het is geen scheet waard, niets waard.
SCHEETJE, o. (-s).