Scheepsdek - o. (-ken), verdek;
...DIEPTE, v. (-n), diepte van een schip;
...DOKTER, m. (-s), dokter die aan den dienst van een schip verbonden is;
...DWEIL, v. (-en), zwabber;
...EMMER, m. (-s), (zeew.) puts;
...GEBRUIK, o. (-en), gebruik, zeden en gebruiken aan boord;
...GELEGENHEID, v. (heden), gelegenheid om met een schip te gaan: naar de Transvaal gaat zij met de eerste scheepsgelegenheid;
— gelegenheid om iets per schip te verzenden : zend de goederen per scheepsgelegenheid;
...GELEIDE, o. (-n), geleide van één of meer oorlogsschepen ter bescherming van koopvaardijschepen;
...GEREEDSCHAP, o. (-pen);
...GESCHUT, o.;
...GEVECHT, o. (-en), zeegevecht;
...GEZEL, m. (-len), varensgezel, matroos;
...GOOT, v. (...goten), (zeew.) lederen, geteerd linnen pijp;
...HAAK, m. (...haken), boom, enterhaak;
...HARPUIS, o.;
...HUUR, v. (...huren), het huren, de huurprijs van een schip;
...HUURDER, m. (-s), (zeew.) bevrachter;
...JAGER, m. (-s), bestuurder, eigenaar of huurder, van één of meer paarden, die schepen van de eene plaats naar de andere trekken;
...JONGEN, m. (-s), (zeew.) kajuitsjongen;
...JOURNAAL, o. (...journalen), dagboek op een schip gehouden;
...KAAK, v. zeebeschuit;
...KAMEEL, o. (-en), zie KAMEEL;
...KAP, v. (-pen); vaste scheepskap, losse scheepskap;
...KAPITEIN, m. (-s), (zeew.) gezagvoerder van een schip.