Gepubliceerd op 02-09-2018

Dokter

betekenis & definitie

DOKTER, m. (-s), geneesheer: mijn dokter is de heer A., doctor in de medicijnen;

— aan den dokter zijn, onder geneeskundige behandeling zijn;
— veedokter, paardendokter, (voor ’t meer gebruikelijke) veearts, paardenarts;
— (Ind.) dokter djawa, inlandsche geneeskundige;
— Hongaarsche dokter, oliekoop, kwakzalver;
— (gew.) hooipeiler, iem. die een hooiberg op broeien onderzoekt; zie DOCTOR.