Schaambeen - o. (-deren), (ontl.) het kleine naar voren gelegen deel van het heupbeen, waar de eig. schaamte mede gevormd wordt;
...BEENSVEREENIGING, v. (-en), vereeniging der schaambeenderen;
...BOOG, m. (ontl.) boog gevormd door de vereeniging der schaambeenderen;
...BROK, o. (-ken), laatste stuk in den schotel;
...DEEL o.(-en), teeldeel, meestal in ’t mv. : de vrouwelijke schaamdeelen, de uitwendige schaamdeelen;
...GORDEL, m. (-s), schaamschortje;
...HAAR, o. het haar dat in de schaamstreek, inz. op den sehaamboog groeit;
...KRUID, o. stinkende ganzevoet (chenopodium vulvaria);
...LID, o. (-leden), teeldeel;
...LIPPEN, v. mv. (ontl.) de lipvormige deelen die de schaamspleet begrenzen : de groote, de kleine schaamlippen.