Sater - m(-s), (fab.) naam van zekere Peloponnesische boschgoden, in ’t gevolg van den wijngod, gewoonlijk als gedrochtelijke schrikverwekkers voorgesteld; zij hadden kromme neuzen, spitse ooren, puntige baardjes, borstelige haren, korte staarten en bokspooten;
— (fig.) een oude sater, wellusteling; een misselijke, lage sater, potsenmaker;
— (nat. hist.) eene soort van dagvlinder. SATERTJE, o. (-s).