Gepubliceerd op 29-11-2018

Samentrekken

betekenis & definitie

Samentrekken - (trok samen, heeft en is samengetrokken), de deelen van een lichaam dichter bij elkander trekken, nauwer bij elkander voegen: een strik, een knoop samentrekken;

— eene spier samentrekken waardoor zij verkort wordt en er vaak eene buigende beweging in de gewrichten ontstaat;
— de deelen van iets samentrekken, waardoor eene ingesloten holte verengd wordt: het hart trekt zich samen, zuur doet den mond samentrekken (minder sterk dan samenwringen); koude trekt de poriën samen;
— verschillende lichamen bijeentrekken, samenvoegen: troepen samentrekken; de wenkbrauwen samentrekken, ze fronsen;
— getallen samentrekken, bij elkander optellen;
— de wolken trekken zich samen, worden dichter en meer in aantal; een onweer trok zich boven de stad samen;
— (taalk.) twee lettergrepen samentrekken tot ééne ineensmelten;
— twee of meer zinnen samentrekken, bij nevengeschikte zinnen de gemeenschappelijke deelen slechts ééns uitdrukken;
— korter samenvatten: een opstel wat samentrekken. SAMENTREKKING, v. (-en), het samentrekken (in alle bet.).