Ruggegraat - v. (...graten), (ontl.) de wervelkolom bij mensch en gewerveld dier; de ruggegraat breken, den hals breken ; (fig.) iem. met vaste ruggegraat, die van doorzetten, standhouden weet, niet buigt, niet toegeeft; men moet ruggegraat toonen, zich flink toonen ; vertoon van ruggegraat is hier hoogst noodzakelijk, vertoon van gezag, van energie;
— dat is de ruggegraat der inkomstenbelasting, het voornaamste ;
— (zeet.) zwanenhals, verbindingsstuk van de scheg.